Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Verdrinkwater

Verdrinkwater

In het oude dorp Sliedrecht, waar zondags de zwarte kousen zich ter kerke spoedden om te luisteren naar en te huiveren voor de verschrikkelijke dingen, die hen boven het hoofd hingen na een week vol van zonden en vunze gedachten en waar de blijde boodschap altijd een sombrero droeg, welnu in dat oude Sliedrecht verbracht ik dat deel van mijn jeugd, waarin zich mijn verdrinking voordeed. Het klinkt vreemd als je zegt ‘mijn verdrinking’, want dat geeft aan dat je het feit volledig je eigen hebt gemaakt. De omschrijving van het dorp geeft ook beeld van de sfeer, waarin de kinderen werden grootgebracht en tegelijk klein werden gehouden. Alles baseerde zich op angst en in het besef dat een ieder slecht en zondig was. Iedereen ging gebukt onder het zwarte gezag van de kerk.
Wij speelden, mijn zusje, haar vriendinnetje en ik, allemaal in ongeveer dezelfde leeftijd, aan de oever van de Merwede, de rivier, die toen nog getijden kende. De tuinen van de huizen op de dijk en grenzend aan de rivier, stonden dan ook regelmatig onder water als de noordwester teveel water het Kanaal in probeerde te blazen en dat zich dan een weg zocht hoger op onze rivieren.
Het hek dat de tuin aan de waterkant afrasterde was geplaatst op een richel van rood gemetselde stenen, waar je met de punten van je schoenen mooi op kon staan, hangend aan de buitenkant en scherend met je broek over het klimmende water.
Een moment van onoplettendheid deed mij misgrijpen naar de spijlen van het hek en een tuimeling achterover het water in was niet meer te vermijden.
Zwemmen kon ik niet, maar de ademnood duurde maar even, want als de longen zich gevuld hebben met water is dat stikgevoel voorbij. Ik herinner me nog een paar keer boven te zijn gekomen en dat ik de paars aangelopen gillende gezichten van de twee meisjes zag.
Merkwaardig genoeg werd ik niet door de stevige stroom meegevoerd. Nog een keer naar de oppervlakte gaf mij een beeld, dat alles ver weg leek en mistig was. Naar beneden gaand zag ik de groene planken van de schutting van ons vorige huis snel aan mijn oog voorbijtrekken. Daarna werd het donker, maar ik verloor niet het bewustzijn, want de belevenis en de herinneringen daar aan gingen gewoon door. Later werd duidelijk wat dat beeld was geweest.
Als klein kind, dat net kon lopen werd ik door mijn oudere broer op het dak van het tuinschuurtje getild om vervolgens er van af te vallen. Dat schuurtje was gebouwd met groen geteerde planken. Uit angst gestraft te worden stopte mijn broer mij in bed en vertelde niets aan onze ouders.
Pas na ruim 40 jaar kwam dit aan het licht.
In het donkere water kijkend, veranderde de kleur van zwart naar diepblauw, niet donker, maar diep kobalt-achtig blauw dat je stil maakte, want je dacht dit is vast en zeker het 'hemelsblauw' uit de verhaaltjes. In het midden ervan, ver weg, ontstond een lichtje. Zo ver weg leek het te cirkelen, maar dat kan ook door het water in mijn ogen gekomen zijn. Dat lichtje kwam langzaam dichter bij. Ik had duidelijk het gevoel op reis te zijn, dat spannende tintelende gevoel als je als kind voor het eerst uit het autoraampje de bergen ziet. Nu is het echt, voel je dan, nu is het echt vakantie en elke vezel verheugt zich op wat zal gaan komen.
Groter en groter werd dat licht. Het was van een kleur, die ik moeilijk vind te beschrijven. Het was niet wit, maar ook geen zonlicht. Het was ook niet echt 'licht', maar veeleer een gloed, een warme omarmende kalmerende gloed.
Gloed is licht en warmte tegelijk en het beste vergelijk is de gloed van de warme veilige moederarmen van vroeger. In die gloed, nauwelijks beige van kleur te noemen, hoewel het daar wel op leek, zag ik eenzijdige contouren van gestalten. Ook die contouren hadden vrijwel dezelfde kleur als de gloed, maar toch wel duidelijk te zien.
Het was alsof het nevelig was, want ik zag in eerste instantie alleen het middel van de gestalten, een stukje ceintuur en de vervagende contouren van de kleding naar boven en naar beneden. Het was lange kleding, wellicht Arabisch of joods. Enkele gestalten stonden dichtbij en anderen stonden verder weg.
Op dezelfde hoogte zag ik vaag een gezicht, d.w.z. alleen de delen, als ogen en mond, niet de omtrekken ervan, dat viel weg in die lichtende gloed. Niet verblindend, integendeel, het was verzachtend. Ik kende dat gezicht niet.
De laatste tijd probeer ik dat gezicht op papier te zetten, telkens wordt het weer een ander gezicht, maar als je alle gezichten op een rij zet, vormen de ogen toch, voor mij althans, een blik van herkenning.
Het was het gezicht, dat vele jaren later weer aan mij verscheen. Dat gezicht, dat zei: 'Schrijf het op...'
Ik keek achterom, want ik zweefde boven de rivier en zag de twee meisjes aan de waterkant staan roepen en huilen. Ook zag ik mijzelf in het water drijven. Toen werd alles weer teruggedraaid naar het donker en ik voelde een pijn aan mijn hoofd. Mijn zusje had kans gezien mij bij de haren te grijpen en naar de kant te sleuren.
Het eerste dat ik mij daarna herinner, was dat ik veel water overgaf en mijn zusje en haar vriendin me overeind trokken. Al water overgevend sjorden ze mij over het hek.
Ach, de rest is bekend. Hollend over de dijk naar huis, lekkend uit alle openingen. Thuis geschrokken woorden en een vermaning, maar ook als troost beschuit met besuikerde aalbessen uit de tuin, droge kleren en de warme potkachel.

Maar hiermee was het niet afgelopen. Dat bleek na drieënveertig jaar, toen ik liggend naast mijn vrouw te slapen lag. De kinderen in hun kamertjes hadden van de wereld nog geen weet.
Ik schrok wakker. Een hard geluid vulde mijn kamer.
Het zwol aan tot zeer hard en handhaafde zich op zekere sterkte.
Het liet zich moeilijk beschrijven, alsof het geen bekend geluid was, maar toch herkende ik het, alsof ik wist dat er zo'n geluid bestond, hoewel ik het nog nooit gehoord had. Zoals ik een kind dat ter wereld komt niet ken, maar wel hèrken zodra ik het zie.
Niet zomaar een geluid, waarvan je uit een middagdutje wakker schrikt, zoals voorbijkrijsende bromfietsen of een tram in de bocht. Ook niet het geluid van een explosie of van laag overvliegende straaljagers.
Als ik het ergens mee zou moeten vergelijken, dan denk ik dat het nog het meeste lijkt op het geluid, dat iemand voortbrengt, wanneer hij op een hoorn blaast, een koehoorn, een scheepshoorngeluid. Of een hele grote schelp, maar dan was de toon veel hoger en veel lager tegelijk en veel muzikaler van klank, met onnoemelijk veel boventonen. Ik kon duidelijk horen, dat het een aangeblazen geluid was.
Een geluid, dat zo een macht en een majesteit uitschalde, dat ik tot in mijn diepste vezels bevreesd werd. Toch was ik niet bang. Bang was niet het juiste woord voor het onvermijdelijke. Het is te klein.
Mijn geest schrok wakker, mijn lichaam niet.
Ik verhief me van mijn lichaam, maar steeds weer viel ik terug in een gevoel van in-slaap-vallen. Maar ik sliep niet, dat wist ik zeker.
Alles wat er nu gebeurde en zich nog zou gaan afspelen voltrok zich zeer bewust voor mijn ogen en oren. Niet de ogen en oren van mijn lichaam, dat gestrekt op het bed lag; dat zag ik.
Ik had het gevoel wakkerder te zijn dan normaal. Het was alsof al mijn zintuigen zich vergroot hadden tot mijn hele lichaam.
Ik voelde mijn lichaam niet en het reageerde ook niet, zelfs niet op de gebruikelijke hoestprikkels na een dag roken.
Mijn lichaam deed in het geheel niet mee, ondanks dat ik de gebeurtenissen slechts kan beschrijven vanuit mijn zintuiglijke waarnemingen. De beschrijving zal daarom tekort schieten, zoals een componist in zijn gedachten een muziekstuk hoort, terwijl elke notering ervan nooit in volmaaktheid weergeeft, wat hij hoorde.
Mijn lichaam speelde geen enkele rol.
Het was donker, dat wil zeggen, er brandde geen licht.
Toch nam ik de dingen waar, die om mij heen waren.
De vertrouwde dingen in mijn kamer. Maar er was meer.
Er werd naar mij gekeken. Blikken uit vele ogen waren op mij gericht.
Hoewel ik geen ogenparen zag, wist ik dat ze naar me keken en ik wist ook hoe ze er uitzagen, ondanks dat ik ze niet kan beschrijven.
Net zo min als het licht te beschrijven was, waardoor ik de dingen van elkaar kon onderscheiden.
Het was, alsof het licht zelf niet bestond, maar dat de dingen verlicht werden door zichzelf. Ze leken zelf een zacht licht af te geven.
Alles wat ik wist was er en nam ik waar.
"Schrijf het op'" zeiden ze, "schrijf het op."
Ik wist, dat ze er waren en ik wist ook, dat ik een van hen was.
Vaag begon ik kleine dingen van hen te zien, vaag, als de eerste contouren van een boom in de ochtendnevels.
Als er mist is kun je het veld met bloemen niet zien, maat je weet, dat het er is. Ik hoorde ze spreken, al verstond ik lang niet alles.
Ze spraken zacht.
Als ik een flard van de woorden begreep, was het alsof er een vleugje licht over een gedeelte van mijn kamer streek. Een soort windvlaagje van licht, dat de dingen deed oplichten.
"Schrijf alles op," zeiden ze," Het is acht over negen en om twaalf uur is het zover."
Ik was niet in staat of bij machte vragen te stellen of antwoorden te geven.
Ik zweeg en wachtte af en begreep dat ze mij moeilijke dingen wilden vertellen. Vandaar, dat ze met zovelen gekomen waren.
"Het is acht over negen en om twaalf uur is het zover."
Om de een of andere reden deed het me in geen enkel opzicht denken aan een vreemde droom of een flauw spookverhaaltje.
Ook de letterlijke betekenis van datgeen er gesproken werd ging nog aan mij voorbij. Er werd veel meer bedoeld dan er werd gezegd. Het ging over leven en dood, wist ik.
Een flauw licht bolde even op, daar waar de stoel staat, waarover mijn kleren lagen.
Verbijsterend, dat je je achteraf bewust wordt, dat je al die dingen wist.
Telkens als mijn gedachten de goede kant uit gingen, was daar die oplichtende wind ergens in mijn kamer.
Soms op dezelfde, maar vaak ook op een andere plaats.
Dan hoorde ik het licht als het zacht zingende ruisen van de wind in de ratelaar.
Het was een zaak van leven en dood.
In de buurt van de stoel zag ik een gedeelte van een gezicht oplichten.
Ogen, die mij voortdurend hadden aangekeken vanuit het moeilijk waarneembare donker, werden opeens veel helderder.
Grote donkere ogen, dof van aanschijn en die een immense tederheid naar me toe straalde, dat mijn lichaam vulde met een warmte, zoals alleen licht warmte kan geven.
Stil en ernstig keken ze mij aan.
Rondom de ogen was het donker, alsof ze teveel mascara hadden opgebracht.
Een omfloerste wanhoop kwam vanuit die ogen naar me toe. "Het is acht over negen," kwam het weer in me op.
Wanhoop, dacht ik, waarom wanhoop?
Nog even zag ik de somber verliefde ogen vaag in het donkere licht.
Ik word ergens voor gewaarschuwd, begreep ik.
Op een andere plaats in mijn kamer, nu voor de kastenwand, was een vage opflitsing van het zijdeachtige licht.
Telkens als ik begrepen had wat ze duidelijk wilden maken, was dat ruisende licht er. Of liever gezegd het zingende licht.
Als ik begreep, wat zij bedoelden, dan lieten ze het mij op die manier merken.
Het was als ware het "licht" in de bedoeling.
Ik wordt ergens voor gewaarschuwd en niet voor mijn eigen leven of dood.
Daar was dit veel te groots voor.
Als iemand sterft, dan verhuist de ziel en het lichaam wordt ding.
Ook de angst voor het eigen sterven kwam in het geheel niet in me op
Dit ging over het sterven op veel grotere schaal.
Dit ging over een massale ondergang van wie weet hoeveel mensen.
Oorlog, flitste het in mijn gedachten en een gevoel van kippenvel trok door mijn ziel
Maar de kamer bleef donker.
Het gaat dus niet over oorlog, wist ik nu, maar het stelde me niet gerust.
De kamer lichtte op, daar waar vandaan de stem sprak.
Tenminste, laat ik het maar spreken noemen.
Ik zag de woorden naar me toekomen en mijn lichaam binnendringen.
Daar waar ze aankwamen drongen ze binnen, alsof de huid niet bestond.
In mijn lichaam verzamelde ik de woorden en smeedde ze tot begrippen , want van zinnen kon je niet spreken. Het gaat niet over oorlog, wist ik, toen er niet in mijn geest een plek werd verlicht.
Maar wat dan wel?
Bestaat er een vernietiging zonder oorlog of geweld? Behalve dan natuurrampen, die lokaal allesverwoestend kunnen zijn. Ik had het gevoel dat "lokaal" nog steeds te klein was.
Vroeger bestonden de problemen van onze welvaart niet, althans niet zo bewust. Nu spoelen geld en armoede als een zondvloed over de wereld.
De vuiligheid is tot in onze geesten doorgedrongen en verzieken alles wat schepping is.
Aan alle kanten begonnen in mijn kamer dingen op te lichten. Dingen die ik niet kende, maar die ik wel wist.
En toen….
Ineen wist ik alles. Ineens, alsof een donderslag alle wolken van de hemel weg had gevaagd
Ik wist het, ik zag het, ik voelde het, ik verdronk in juichende wetenschap.
"Niet nog eens," schalde het," niet nog eens zal de aarde verwoest worden."
Tranen van alle zielen vulden mijn ogen.
Tranen, die als regendruppels de aarde bevruchten.
De Aarde, die door ons onvruchtbaar is gemaakt, zodat tranen niet meer voldoende zullen zijn. Een wijds en massaal begrip, alsof je tegen iemand zegt, dat letterlijk alle ogen van de wereld op je gericht zijn.
En ik wist, dat het de ogen van de zielen waren, die god vormen. Het huilde.
Een immense droefheid daalde in mij neer.
Dit had niets meer te maken met wat wij aan religies hadden gesticht, die als een onoplosbare puzzel, door elkaar geschopt over de landen verspreid lagen, uitgestrooid door de wind.
Ik dwaalde af en concentreerde me op hetgeen zich voordeed. Mijn antennes stonden tot het uiterste gericht.
Omkijkend ik zag mezelf en mijn vrouw liggen op het bed. Ze sliep.
Ik had gevoel opgetild te worden en weg te zweven boven de landschappen der aarde.
"Niet nog een keer," werd er gezegd.
Als de schepper dat dan niet wilde, wie dan wel? Buitenaardsen misschien, die kans was zo goed als nul. Of wij mensen zelf misschien?
Overal verscheen licht om me heen.
De landschappen werden helder, alsof ze bestrooid waren met zonlicht.
Ze straalden een ongekende harmonie uit.
Meerdere ogen werden zichtbaar, steeds meer en meer.
Silhouetten tekenden zich steeds scherper af en werden herkenbaar.
Ik zag mensengedaanten opstijgen uit de grond.
Het wit van hun open glimlachende monden zag ik.
Geesten, dacht ik, ik ben omringd door geesten, manifestaties van de zielen.
Het joeg me geen enkele angst aan, ik voelde me gelukkig.
Vroeger, toen ik verdronk in het water, was er ook dat licht.
Ze maakten de indruk, dat ze de grond ontvluchtten en daarom leken ze zo opgelucht, als een volk dat wegtrekt uit een vreemd land en op weg gaat naar een eigen land.
Maar achter al die glimlachen lag boosheid.
Ik zag levende geesten uit dode bossen opstijgen en uit vergiftigde oceanen.
En ik wist.
Ik wist, dat we bezig waren met onze niet aflatende vernielingen geesten vrij te maken, welke we niet meer in toom zouden kunnen houden.
Geesten, die duidelijk kwamen maken, dat de grenzen bereikt zijn.
In de overtuiging, dat de knappe koppen onder ons er wel een oplossing voor zouden vinden, gingen we daar gewoon mee door.
Deze vergadering van geesten maakte mij duidelijk dat het zo goed als te laat is.
Dat de laatste drie uren zijn ingegaan en dat God er geen greep meer op had.
Dat hij alleen van onder af nog kon ingrijpen en dat hij daarvoor alle mensen nodig had, omdat iedereen en alles een stukje God is.
Iedereen en alles vormen samen God. De God van onder af. Volmaakte harmonie tussen iedereen en alles vormt God.
De wereld komt nu in het terminale stadium.
Als de aarde vanaf haar geboorte tot haar sterven vierentwintig uur zou leven, dan staat de klok nu op acht minuten over negen, de laatste drie uren zijn ingegaan.
Vierentwintig uur kent acht perioden van drie uren.
De eerste perioden werden gevuld met het worden van de dingen.
De zevende periode was voor het rijpen van de vrucht, die geworden was.
En in het einde van deze periode heeft de mens de vrucht vergiftigd en er ongedierte in de vorm van industrieën, in laten kruipen. De vrucht, die op uitkomen staat en door ons toedoen onbruikbaar is geworden.
Zoals we onze zielen verwaarlozen en teniet doen.
De achtste periode, de achtste dag is aangebroken.
En ik zag de geesten in massalen boven de gekapte bossen van
de Amazone, klaar om als laatste redmiddel terug te slaan.
Luister naar de woorden, die U worden aangedragen.
"Schrijf het op," zeiden zij," schrijf het op, want het is acht over negen en om twaalf uur is het zover."

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

iakon

Geplaatst op

07-02-2016

Over dit verhaal

Een ingrijpende belevenis en de grote gevolgen daarvan

Geef uw waardering

Er is 4 keer gestemd.

Social Media

Tags

Dood Leven Schemerkant Spelenderwijs

Reacties op ‘Verdrinkwater’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit verhaal, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!

Laatste nieuwsberichten

  • 21-02 - Spanning voelen bij online spelen

    Als online casino liefhebber, wil ik graag mijn ervaringen delen van het online spelen en andere spelers ook tips geven. Het is van belang dat je gaat kijken naar De beste online poker strategieën

    In Nederland mogen we sinds 1 oktober 2021 legaal online gokken. Dit betekent dat de Nederlandse Kansspelautoriteit vergunning verleend aan gokbedrijven die voldoen aan alle eisen...

Bekijk oudere nieuwsberichten »


Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd