Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

blind vertrouwen

Blind vertrouwen

De Vos 1

Het is een oud kerkje, wel bijna duizend jaar en binnen op de muren zijn nog de echte schilderingen van de apostelen te zien.
De oude bruine banken zijn onlangs groen geschilderd in een poging het verstofte geloof wat op te poetsen. Maar dat is niet gelukt.
Het geloof laat zich niet oppoetsen, zeker niet hier in deze strenge gemeente, waar het woord des Heeren een klakkeloze gehoorzaamheid vraagt van de gemeenteleden. Degene, die daar niet aan voldoet, kan zijn gerechte oordeel verwachten, misschien niet hier, maar dan in ieder geval wel in het hiernamaals.
Zo’n kerkgemeenschap, waar de predikant namens God vertelt wat je moet doen en hoe je je moet gedragen. Zo niet dan zal hij zelf, namens die God, wel proberen je te straffen.
Een dominee, die het in veel gevallen zelfs nog béter weet dan God.
Het kerkje, waar hij zich de schimmel van het voorhoofd preekt en bij aanvang van de dienst gevolgd wordt door een rijtje mannen, die keurig achter elkander, als olifanten in het circus, hun geselecteerde zitplaatsen opzoeken.
Dat is zijn donkergekostumeerde kerkeraadsleden. Halverwege splitst de lange rij zwartjakken zich. De ouderlingen gaan naar links en de diakenen gaar naar rechts.
Hun opgeheven hoofden tonen hun voornaamheid en macht, vooral de diakenen hebben daar een handje van.
De mensen die niets bezitten slaan de ogen neer onder hun vorsende blikken.
Zij wagen het niet om één dienst over te slaan. De wraak der diakenen betekent honger en schande in de kleine gemeenschap.
De dominee hangt halfweg de kanseltrap met twee armen over de leuning, zodat iedereen hem goed kan zien. Het hoofd naar beneden als de Christuskop aan een crucifix.Halweg zijn weg naar omhoog prevelt hij een gebed.
Dat doet hij altijd en dat verwachten de kerkgangers ook van hem.
Hij bidt God het geld, dat hij met deze dienst verdient over te maken op zijn spaarrekening, welke hij geopend heeft bij een bank in een andere stad.
Dan klimt hij hoger naar zijn eigen hemel van waaruit hij een prachtig uitzicht heeft over de goedgelovige schapen beneden in de kerk.
Altijd weer een huiveringwekkend heerlijk gevoel, al die mensen en die naar hem opgeslagen ogen, vol bewondering en toewijding.
Er borrelt dan een tintelend gevoel van macht in hem op. Een gevoel, waarvoor hij vroeger nog wel eens vergeving had gevraagd, maar dat was alleen maar aan het begin van zijn loopbaan geweest. Nu geniet hij er telkens weer van.
Hij beziet zijn schapen beneden hem.
De verse weduwe van Eck zit voor het eerst alleen op haar vaste plekje.
Derde rij rechts, hoekplaats aan het middenpad. Lekker wijf is dat toch.
Dat heeft hij altijd al gevonden, maar het is net of ze sinds de dood van haar man in aantrekkelijkheid is toegenomen.
Hij voelt bij die gedachte weer haar borsten zwaar tegen hem aangeleund toen hij haar probeerde op te beuren aan het sterfbed van haar man en per ongeluk met zijn rechterhand klem kwam te zitten tussen haar lichaam en het zijne.
Zij had er geen vermoeden van gehad, wat dat in hem had losgemaakt.
Vlak achter haar, vierde rij rechts en ook de hoekplaats aan het middenpad zit die eigenwijze klootzak van een schoolmeester met zijn interessante smoel.
Hij ziet hoe die frik juist naar voren leunt en iets zegt tegen weduwe van Eck.
Zij kijkt achterom, knikt en glimlacht flauwtjes naar hem.
Daarna leunt hij weer achterover in zijn kerkbank en kijkt strak naar hem, de dominee, brutaal en triomfantelijk.
Wat een verderfelijke schoft is het toch, denkt hij, een hufter die veel te geliefd is bij een groot deel van de plaatselijke bevolking. Maar hij zal hem wel krijgen, de zondige charmeur.
Tenslotte is hij niet voor niets voorzitter van het bestuur der christelijke school, de hoogste gezagsdrager in de gemeente. Zelfs de burgemeester en de twee wethouders doen precies wat hij ze voorschrijft. Nee, deze schoolmeester is nog niet van hem af, dat zal hij wel merken in de komende tijd.
Ook de weduwe van Eck heeft eigenlijk veel te veel oog voor die vrijgezelle schoolmeester,die altijd zei dat hij nog nooit de ware liefde had ontmoet.
Maar van de weduwe van Eck moet hij afblijven, daar heeft hij, dominee Johannes de Vos, veel meer recht op dan die kwallerige schoolpik.
Natuurlijk hij is getrouwd en mag in geen enkel opzicht enige aanstoot geven.
Niemand mag weten van zijn stille gevoelens voor de weduwe Paulette van Eck-van der Poel.
Zijn eigen vrouw Anneke is ziekelijk en onvoorstelbaar preuts.
Zelfs nu nog, na een huwelijk van vierentwintig jaar, moet op de zeldzame momenten dat er gevreeën wordt het licht uit en trekt ze achteraf steeds een gezicht van opluchting, dat het geknoei onder de dekens tenminste voor lange tijd weer achter de rug is. Ze offert zich voor hem op want zelf vindt ze het maar een heel gedoe.
Na zo'n hopeloze liefdesdaad weet ze ook niet hoe snel ze onder de douche moet komen om al zijn vuiligheid van het lijf en uit het hoofd te spoelen.
Nou....hij moest maar eens beginnen met de dienst.
"Onze hulp is in de naam van de Heer, die..... enz enz...genade zij u en vrede....enz enz..."
Gadverdamme, denkt hij, terwijl zijn mond de teksten verder prevelt als een automatische piloot, gadverdamme, wat was dat vanmorgen smerig, toen zijn vrouw Anneke moest overgeven en net niet de wc-pot kon halen.
Ze geeft steeds vaker over de laatste weken, dat komt van die nabestralingen, die ze krijgt sinds de rechterborst, waarin zich een forse tumor bevond, was verwijderd. God, wat hij al niet met haar meegemaakt in die vierentwintig jaar van hun huwelijk. Een grijze trut is het, waar geen kraak of smaak aan zit.
Er valt werkelijk niets, maar dan ook niets met haar of aan haar te beleven.
Het toppunt van saaie christelijk-gereformeerde grijzigheid vindt hij haar.
Een dociele lijdzame blik in haar ogen en de verplicht christelijke onderdanigheid staan hem steeds meer en meer tegen.
En altijd maar de omfloerste dienstbode uithangen op vergaderingen, de grijze truitjes en bruine rokken plus het geknotte kapsel van een oud wijf, dat was zijn gemalin.
Gaat heen en vermenigvuldigt u, staat er geschreven, maar daar moet je dan wel zin in zien te krijgen met zo’n vrouw.
Toch hebben ze nog twee kinderen gekregen.
Een zoon, hun oudste, die precies op zijn moeder lijkt in uiterlijk en in doen en laten. Ter vervolmaking van haar ging hij nog theologie studeren ook, terwijl zijn opvattingen hem steeds strenger maakte in de christelijke leer.
Eigenlijk is hij net zo'n grijze uil als zijn moeder maar in hetgeloof nog fanatieker dan zijn vader.
De jongste is een dochter, die hij niet goed kan peilen. Hij heeft haar zeker niet in de hand. Een wildebras, geliefd bij de meeste jongelui en ééntje die er voor de kerels buitengewoon aantrekkelijk uitziet.
Het meeste wat zij uitspookt houdt ze wijselijk voor zich. Toch heeft hij wel een vermoeden van een losgeslagen leventje in de stad, waar ze studeert voor fysiotherapeut.
Als ze zo af en toe eens een weekend thuis komt, dan lijkt ze bij het binnenkomen wel op een mooie vreemde vrouw, die zijn dochter blijkt te zijn.
Het komt hem voor dat hij twee verschillende ogen bezit, één voor zijn dochter en één voor die jonge aantrekkelijke vrouw, die voor hem zit met een kop thee in de handen.
Dan snuift hij haar geur op, een mengeling van parfum en buitenlucht en ziet de wilde stad in haar ogen. Hij ziet hoe zij zich moest beheersen om zich in het keurslijf van het gezin te persen en hoe ze zich bevrijd voelt als ze op zondagavond weer aan het ouderlijke huis kan ontsnappen.
God, wat zou hij ook eens graag ontsnappen.
Met haar meegaan en zich volgooien met drank en tomeloos vrijen met vreemde wulpse vrouwen met twee gezonde borsten, waarvan hij slechts kan dromen als hij, gekromd onder een loodzwaar zondebesef, zichzelf bevredigt. Ja ja hij weet het wel, God kent ook al je gedachten, maar dan zal Hij ook wel je driften kennen.
Vrouwen, die de gave zouden bezitten hem te volgen in zijn visie en te geloven in zijn waarheid. Daar verlangde hij naar.
Het is tenslotte niet niks, wat hij zoal in de loop der tijd allemaal had uitgedacht.
Nooit, nooit en nog eens nooit, was er enige respons op zijn theorieën, op zijn fantasieën en op zijn geestelijke creativiteit geweest.
Nooit was er zelfs maar enige aandacht geweest voor alles waar hij voor stond, wat hij meende of bedoelde, voor wat hij tot stand had gebracht, kortom voor alles wat en wie hij was. Voor zijn hele leven, zijn diepste wezen had niemand uit zijn directe omgeving enige mate van belangstelling getoond.
Sterker nog, hij heeft nog steeds het gevoel, dat ze hem eerder afwijzen, hem proberen kapot te krijgen door hem alvast dood te zwijgen.
Niet omdat ze de inhoud van zijn werken kennen of zelfs maar zouden kunnen snappen, nee, gewoon omdat het van hém afkomt.
Tegen zijn persoon, tegen zijn aanwezigheid in hun leven verzetten zij zich.
Niet slechts zijn vrouw en zoon, maar alle familieleden van de kant van Anneke negeren hem.
O, ze komen keurig op bezoek op de aangewezen dagen en brengen keurig naar oud papier stinkende bloemetjes mee die in even christelijk-gereformeerd-truttige vaasjes worden uitgestald.
“O meid, wat heb je daar een mooi stukje van gemaakt,” kwijlt altijd wel ergens een tante.
Gadverdamme hoeveel stukjes had hij wel niet geschreven over soms buitengewoon zware onderwerpen, maar nog nooit had er zo’n aangetrouwd stuk onontkoombaarheid tegen hem gezegd:”Wat heb je er een leuk stukje van gemaakt”.
Maar hier, staand op zijn kansel in zijn kerk, zitten ze allemaal aan zijn voeten.
Kijk haar nou zitten , zijn vrouw Gerda, vooraan vlak achter de diakenen.
Zelfs nu nog is zij één van de weinigen die de ogen neergeslagen houdt.
Die matte vermoeide ogen achter dat brilletje, die je slechts vluchtig even aankijken, alsof ze je toevallig passeren op weg naar een ander blikveld en niet de bedoeling hadden jou aan te kijken.
Hier zitten ze, zijn onderdanen. Hij kan ze de hoofden laten opheffen en laten neerbuigen, hij kan ze laten staan en laten zitten, knielen indien hij dat zou wensen.
Hij kan ze het geld uit de portemonnee praten.
Maar belangrijker dan dit alles is zijn vermogen om ze volledig in of uit de put te krijgen, wanneer en waar hij maar wil. Ze doen wat hij ze gebiedt. Vrijwel iedereen volgt zijn woord op. Slechts enkelen wagen het om zijn gebod aan de laars te lappen.
Die verdomde schoolmeester is daar één van de brutaalste van.
Openlijk zelfs durft hij hem te bestrijden, hem de dominee en de voorzitter.
Zie hoe hij achterover leunt en welhaast triomfantelijk naar hem zit te kijken.
Het bezorgde hem kippenvel van ergernis en van angst, want soms bekruipt hem het gevoel, dat die schoolmeester dwars door hem heen kan kijken en kan zien wat er zich in zijn kop allemaal afspeelt.
Paulette zit voor hem en heeft een witkanten zakdoekje in de hand, waarmee ze af en toe een ooghoek dept. De hand van de schoolmeester klopt van tijd tot tijd even op haar schouder ten troost. Wat zou hij graag willen ruilen met die opgeblazen frik.
Hij zou haar de troost schenken, die ze nodig had.
Hij zou zijn armen stijf om haar heen slaan en zoete woordjes fluisteren in heur haar, dat geurde naar zwoelzwetende zomernachten.
De preek verloopt als vanzelf en zo autmatisch, dat hij zijn gedachten volledig de andere kant op kan laten gaan, terwijl zijn mond de woorden spreekt, die de gemeente van hem verwacht. Nog even en dan zit het er weer op, dat is dan weer negentig euro verdiend.
“Heer, wij bidden u voor mevrouw van Eck, die eergisteren haar man ten grave heeft gedragen. Wie zal het hoofd afwenden als hij door U wordt geroepen, o Heer.
Schenk haar Uw goddelijke troost…” bidt hij en denkt er achter: ”en laat mij die overbrengen.”
Hierna hoort hij gestommel in de kerk en ziet dat de weduwe van Eck is opgestaan en zich naar de uitgang van de kerk begeeft.
Tot zijn verbijstering staat ook die schoolmeester op en slaat halverwege de kerk een arm om haar heen. Samen zijn ze nu bijna bij de uitgang. Godzijdank staat nu ook zijn vrouw op en voegt zich bij de twee. Meester Roodhart laat haar los en geeft haar over aan zijn vrouw. Gedrieënlijk verlaten ze de kerk.
Haastig sluit hij het gebed af, wuift nog een beetje zegen over de diepontroerde menigte en spoedt zich naar de consistoriekamer, gevolgd door de zwarte queu van snelstappende kerkridders.

2 De Passie

Rob Roodhart, is het hoofd der christelijke school in deze kleine gemeenschap. Hij is een psycholoog van nature. In één oogopslag ziet hij wat voor vlees hij in de kuip heeft.
Met scherpe blijk en helder verstand heeft hij zich bij de meeste dorpsgenoten in korte tijd gezien en geliefd gemaakt.
Men klopt niet tevergeefs bij hem aan, als zijn kundigheid wordt gevraagd.
Of het nu voor de plaatselijke politieke partijen is of voor een stukje in het kerkblaadje of voor een bestuurlijke functie in een sportvereniging, dorpsvereniging, amateurkunstkring enz enz, hij is nooit te beroerd om te helpen.
De heren mogen hem graag om zijn vriendelijkheid, zijn humor en de soms jongensachtige baldadigheid, terwijl de dames daarbij nog zijn sterke mannelijke, ja welhaast erotische , uitstraling in stilte weten te bezingen.
Toch weten de dorpelingen niet wat de werkelijke reden is van zijn behulpzaamheid, zijn toeschietelijkheid en zijn altijd aardige woorden.
Eigenlijk is het heel simpel.
In de eerste plaats kan hij eenvoudig geen nee zeggen en in de tweede plaats is hij dol op mensen.
Altijd vindt hij wel iets positiefs in ieder medemens.
Voor de schoolkinderen voelt hij zich als een vader en behandelt ze dan ook precies zo als ware het zijn eigen kinderen.
Daarnaast voelt hij zich in wezen verlegen, wat hij weet het verbergen achter zijn humor.
Maar een keertje nee zeggen op een vraag om weer eens iets te doen, dat viel hem erg moeilijk.
Er zijn zat klusjes bij waar hij helemaal geen zin in heeft.
Sterker nog, soms ziet hij er huizenhoog tegen op.
Zijn werk, als directeur van één van de twee scholen in het dorp geeft hem al werk zat, daar hoeven nog niet eens een keer allerlei sociale werkzaamheden bij te komen.
Maar ja, er wordt toch van je verwacht dat je min of meer het goede voorbeeld geeft aan de kinderen en laat zien, dat de naastenliefde, zo dikwijls en driftig gepreekt in de kerk, ook in de praktijk wordt toegepast.
Tenminste door hem wel.
Als anderen dat niet doen, dan is dat voor hem geen reden het ook maar na te laten, wat soms wel eens moeilijk valt.
Als je geen respons krijgt op je hulp en inzet, dan is het makkelijk om het bijltje er bij neer te gooien, maar dat zit niet in zijn karakter.
Tegen zijn kinderen op school zei hij altijd: “Als jij goed doet en de ander doet daar lelijk over, dan heb jij de fout niet gemaakt.
Die andere wel. Dus heel simpel moet je er van uitgaan dat je goed moet doen en maar beter niet achterom kan kijken.”
Een huwelijk was er nooit van gekomen, hoewel hij natuurlijk met zijn tweeenveertig jaren nog jong genoeg was om zo'n samenzijn aan te gaan.
Hij is dikwijls omringd door vrouwen, vanwege zijn charmante en voorkomende verschijning.
Voor vele van hen is hij de belichaming van verloren gegane romantiek in hun eigen relaties of huwelijken.
Natuurlijk heeft dat ook zo zijn gevolgen gehad in het verleden.
De meester wist de dames te boeien en in meerdere gevallen uitstekend tevreden te stellen.
Hij was vriendelijk en beleefd, reikte ze de hand bij een afstapje, hield deuren open en was behulpzaam bij het jas aantrekken.
Ze laten het niet merken, maar die dingen steken sommige mannen van het dorp wel.
Maar ja, ze zeggen niks, want die meester heeft toch heel veel invloed in het dorp.
En als ze er thuis al eens voorzichtig een schamperheid over loslaten, vinden ze meestal de eigen echtgenotes op hun weg om dat tegen te spreken.
Diep in zijn hart heeft hij best wel voorkeuren voor sommige mensen, maar die probeert hij zo goed mogelijk te verbergen.
In de eerste plaats is daar natuurlijk de beeldschone Paulette van Eck, de kersverse weduwe, even mooi als onbereikbaar, tenminste toen haar man nog leefde.
Nu zal dat wel veranderen, want Paulette bezit zulk een schoonheid, dat zij tenslotte de verleidingen van tientallen minnaars niet zal kunnen weerstaan.
Alleen blijft toch maar alleen.
Daarbuiten bezit dezelfde Paulette een aanzienlijk fortuin aan villa's en landerijen, tot in Frankrijk aan toe.
Dat maakt haar voor de meeste mannen nog eens dubbel aantrekkelijk.
Ja, sinds de dood van haar man, enkele weken geleden begint er iets te veranderen in het dorp.
De meester merkt het zelfs af en toe aan de kinderen.
Mannen lijken uitgelatener te doen, doen jongensachtiger als zij in de buurt is.
Ze groeten haar met wat luider stem dan als zij een ander begroeten, in de hoop een ietsje meer aandacht van haar te krijgen.
Als ze langs haar lopen, snuiven ze die voortreffelijke geur van haar op.
Een parfum, dat geen enkele andere dame van het dorp bezat, of zou het haar eigen lichaamsgeur zijn.
De slager brengt zelf de boodachappen bij haar aan huis en stuurt zijn loopjongen naar de andere klanten.
Datzelfde geldt voor de bakker, groentenboer en ook een beetje voor de schoolmeester.
Maar meester Rob Roodhart is dé man van het dorp, dus hij krijgt ook de meeste aandacht van de weduwe.
Hij schaamt zich er ook niet voor een arm om haar heen te slaan in de kerk.
Toch wel een beetje provocerend, vinden meerdere mannen, want hij kijkt er dan wel bij alsof hij het alleen maar doet om haar te steunen, maar in zijn hoofd zullen wel heel andere gedachten stormen, net als bij henzelf, als ze in die situatuie zouden zijn.
Maar ja, in die situatie komen zij niet.
Hij wel, die macho-schoolmeester .
Wat niemand weet is, dat Rob Roodhart een herinnering in zijn hoofd heeft, die hem niet meer loslaat.
Hij moet nog steeds zijn best doen om dat beeld, dat hij toen gezien heeft, los te laten.
Vergeten zal hij het nooit meer.
Hij is echt geen preutse man, en houdt best wel van speelse erotische boeken en films, als welkome afwisseling voor de zwaardere litteraratuur van werk en kerk.
Een gebeurtenis, hier in het dorp, die hij zich nog even levendig voor ogen ziet als toen.
Het was op een winteravond en er lag een beetje sneeuw, die niet wilde smelten.
Rob Roodhart, hoofd van de plaatselijke basisschool was op weg naar de pastorie om te spreken met de predikant over de kerstdienst in de kerk, waarbij de schoolkinderen liedjes zouden zingen en een kerststalletje zouden bemannen.
Dat gebeurde elk jaar, dus ook dit jaar moest dat doorgesproken worden.
Bij de pastorie aangekomen trof hij vreemd genoeg niemand thuis.
Wel hoorde zij zachte muziek achter uit het huis komen.
Tsjaikowski's Bloemenwals herkende hij in de vrolijke en dansende driekwartsmaat.
Hij besloot naar de achteringang van het huis te gaan, wat hij deed wel vaker.
In dit dorp kwamen de mensen meestal 'achterom'.
De achterdeur zat in het midden van de gevel en werd aan weerszijden geflankeerd door twee grote ramen.
In de achterkamer brandde licht en het gordijn stond voor driekwart geopend.
Het tafereel dat zich aan zijn oog openbaarde deed hem met absolute verbijstering aan de grond genageld staan.
Hij keek en hij bleef kijken, volledig gebiologeerd door wat hij zag.
Hij had zichzelf niet meer in de hand.
Hij kon eenvoudig niet ophouden met naar dit beeld te kijken.
Zulk een schoonheid, zulk een gratie zulk een perfectie van lichaam en dans.
Een ongelooflijk kunstspectakel voltrok zich onder zijn blikken, daar in die achterkamer van de pastorie.
Een sensatie van emoties trok door zijn hoofd en door zijn lichaam.
De dominee's vrouw stond daar naakt en danste met de gratie van een paradijsvogel op de walsende muziek.
Zo'n perfect samengaan van lijfelijk schoon en elegante bewegingen had hij nog nooi gezien.
Waar was haar brilletje gebleven, waar haar vertrutte kleding, waar dat kerkschimmelige knotje boven op dat verveelde gezichtje.
Was zij dit werkelijk, met dat op de muziek meewuivende haar? Gerda de Vos?
Zij die altijd de blik naar beneden sloeg als er een man met haar praatte.
Als door de bliksem getroffen drukte hij welhaast zijn neus tegen het raam.
Toen zag hem.
Door het lamplicht in de kamer werd zijn gezicht verlicht tegen de donkere achtergrond van de winteravond in de tuin.
Even verstarde haar blik, heel even maar en toen strekte ze haar arm naar hem toe, terwijl haar gracieuze hand zich openvouwde.
Haar lichaam verstilde en bleef in de uitnogingende houding staan
Ze glimlachte wel, maar Rob Roodhart zag ook de spanning in haar ogen.
Hij zag het niet alleen, maar voelde het ook, in elke vezel van zijn lichaam.
Alsof de wind hem voortblies, zo vloog hij de achterdeur door en de achterkamer in.
Zonder echt te beseffen wat er gebeurde, nam hij de dominee's vrouw in de armen en kuste haar zo hartstochtelijk als hij nog nooit iemand had gekust.
En zij...ach, zij kuste al haar frustraties van zich af, zo teder en zo wild dat de bergen in dalen veranderde en het de kerstverse sneeuw buiten deed smelten.
Al hun woorden buitelden over elkaar heen, net zoals hun lichamen.
Ze minden en beminden zo warm en dichtbij elkaar, zo in en om elkaar, zo lief en wild, dat de tijd vergleed.
Totdat zij opgeschrikt werden door het slaan van de voordeur.
Zij vloog in haar snel aangetrokken ochtendjas naar de voorkamer, die in gebruik was als studeerkamer, waar de wekelijkse onzin werd voorbereid, die haar man zondags over de hoofden van de dorpelingen uitstortte.
Rob Roodhart wist niets anders te doen, dan zijn kleren bijeen te graaien en naar buiten de winterkou in te vluchten.
Achter in de tuin, achter de kale bessenstruiken kleedde hij zich rillend aan.
Als zij nou maar niets verraden zou, als het maar niet uitkomt.
De school, zijn werk, zijn leerlingen, de verenigingen, het tuimelde allemaal panisch door zijn gedachten.
Wat een onvoorstelbare rel zou dat geven in het dorp.
De vrouwen zouden in hun hart jaloers zijn, dat hen dat lot niet getroffen had, maar de mannen zouden om het hardst roepen dat ze die een meester eigenlijk altijd al een stiekeme viezerik gevonden hadden.
Wat nu te doen?
In het huis bleef het stil en na enige tijd besloot Rob Roodhart gewoon weer naar de voordeur te gaan en aan te bellen.
Hij belde twee keer voordat er werd opengedaan door de dominee.
"Ik was al eerder geweest," begon hij, "maar je was er niet. We zouden toch even over de kerstdienst praten en zo?"
"Ja, ja ja,"mompelde de predikant,"kom binnen, ik was even weg. 't Bezoek bij de de heer van Eck liep wat uit, want de man zit met problemen en wilde mijn raad. Hij is niet gezond, zoals je weet."
Rob volgde hem de studeerkamer in.
Hij weet van niets, flitste het door hem heen en een voorzichtige opluchting begon zich van hem meester te maken.
Even later ging de deur van de studeerkamer open en Gerda kwam binnen met een dienblad in haar hand met daarop twee kopjes koffie, een kannetje melk, een potje suiker en eens schoteltje met vier kerstkransjes.
Grauw, melig en truttig als altijd, serveerde ze het uit, zoals altijd met neergeslagen ogen vanachter haar bril, die waarschijnlijk terug was gestuurd door de missiepost in Angola.
Heel even maar, echt maar heel even, flitsten haar wimpers omhoog en keken haar ogen naar de schoolmeester.
Voor hem voldoende om met een zucht van verlichting achterover te gaan leunen in zijn stoel.
Godzijdank, dacht hij, die weet haar mondje wel te houden en door de geringe belangstelling voor zijn vrouw heeft de dominee er in ieder geval niets gemerkt.
Sinds die avond heeft de Bloemenwals een andere betekenis gekregen, klinkt vanaf die dag af veel mooier.
Het is een geheim geworden tussen de meester en de dominee's vrouw.
Zolang zij zelf er maar niet over spreken, dan doen anderen het ook niet, leek het motto te zijn.
Dus zwijgen ze er beiden over en doen ze allebei zoals je gewend zijn te doen, hun werk en af en toe een beleefde knik.
Zelfs de even opflitsende blik van herkenning is er nooit meer geweest.
Maar de tintelende herinnering is gebleven in alle glorie en heerlijkheid en bevindt zich vooraan in zijn geheugen.
Rob Roodhart merkt dat deze ervaring zoveel passie in hem losmaakt, dat hij moet oppassen niet té vrijpostig en té handtastelijk tegen andere vrouwen te worden.
Naarmate zijn passie stijgt worden zijn normen en criteria minder.
En zijn passie is stijgende.
Daar heeft inmiddels ook de vrouw van kapitein Breughels weet van, toen Rob tijdens een huisbezoek aan de kindertjes Breughel zich met de haar in de minne had gestort, omdat de kapitein haar niet zo lang alleen moest laten.
Dat vonden ze beiden een prima verdediging voor hun daden.
Maar verdedigen hoefden ze niet, want ook toen weer wisten ze alles strikt geheim gehouden.

3 De Vos 2

Dominee Johannes de Vos was inderdaad bij het echtpaar van Eck op bezoek geweest, die bewuste avond.
De heer van Eck, eigenlijk een jonkheer van afkomst, die er niets meer aan deed, was al geruime tijd ziek, voelde zich lusteloos en de vermoeidheid werd steeds intenser.
Allerlei medische onderzoeken in meerdere ziekenhuizen hadden tenslotte uitgewezen, dat een gestaag vorderende spierziekte hem tenslote naar zijn einde zou slepen.
Hij ging graag naar de familie van Eck toe, enerzijds omdat hij dat mensen vond, die qua niveau wel bij hem paste, maar anderzijds bracht hem dat ook de gelegenheid om voor een ogenblik dichter in de buurt van mevrouw van Eck te vertoeven, de lieftallige en zoetgeurende Paulette.
Hij had daar gezeten en naar het zeveren van de man geluisterd, maar ondertussen steels gegluurd naar Paulette met haar sielijke bewegingen. Hij had gevoeld hoe er iets in zijn pantalon in opstand kwam.
Zijn hand had hij er voor gehouden om niet te laten zien wat hij bedoelde.
Maar telkens, als Paulette langs kwam met het een of ander, kon hij het toch niet nalaten zijn hand even op te tillen.
Of hij het als een uitnodiging bedoelde, of dat het gewoon een soort van exhibitionisme was, zullen we nooit weten. Waarschijnlijk van beide een beetje.
Wel speelde er dan altijd een satanisch maar ook hilarisch miniem klein lachje om de mond van Paulette.
De dominee zag dat als stimulering in zijn mogelijke toenaderingspoging, maar in werkelijlkheid stonden Paultette en haar dochter het even later in de keuken uit te proesten van het lachen.
Om beurten paradeerden ze voor de neus van de dominee langs en namen soms de vreemdste houdingen aan. Moesten iets oprapen en bukten extra diep als er iets op tafel moest worden gezet.
De dominee kwam ogen te kort, want hij zag dat het goed was, ja zelfs meer dan goed.
Een steigerende hunkering bolde er in zijn lichaam omhoog.
De slanke handen met de lange gepolijste nagels, die heel chic gelakt waren in een geraffineerde roze tint. Hij zag de décolettees, met de smalle spleet tussen de borsten, zich openen als ze voorover bogen.
Hij hield de adem in toen zij haar heuvels vol verborgen passie naar hem toedraaide, om de kat van de grond op te tillen en het dier vervolgens liefkozend tegen haar wangen drukte.
Ze mompelde daar zulke zoete woordjes bij, dat Johannes er van moest zuchten.
"Ja ja, we moeten moedig zijn en blijven strijden. Maar we mogen ook niet wanhopen en misschien wel een wonder verwachten, want bij de heer is alles mogelijk," zei hij tegen van Eck.
Hij hoorde de giechelende geluiden van Paulette uit de keuken komen en dacht ineens met een golf van somberheid aan zijn eigen vrouw.
Haar grauwe grijsheid, haar immense preutsheid, haar onvrouwelijke geuren en kleuren.
Een gevoel van weerzin kwam omhoog in zijn kop.
Zie je wel, dacht hij, zoals hier kan het ook.
Waarom zit ik opgescheept met zo'n afgezaagde stoffig perkamenten vrouw?
Wat was er toch misgegaan tijdens hun huwelijk?
Trouwens niet alleen zijn huwelijk vindt hij mislukt, zijn hele leven staat eigenlijk in het teken van falen en de verkeerde beslissingen nemen.
De mensen begrijpen hem niet, of liever gezegd, ze wíllen hem niet begrijpen, het interesseert ze gewoon niet. Om de een of andere reden kan hij niet tot ze doordringen. Net alsof ze hem achter zijn rug uitlachen en flauwe grappen over hem maken. Nee, hij is niet echt populair in het dorp.
Dat kan hem niet zoveel schelen, maar wat hij wel erg vindt is dat hij door de bevolking beslist niet serieus wordt genomen.
Misschien helemaal niet om wat hij zegt, maar gewoon om zijn persoon, z'n uitstraling die ook wel niet zal deugen.
Al deze dingen maken dat hij zich steeds onzekerder gaat voelen.
Hij merkt dat zijn zelfvertrouwen tanende is in de omgang met de parochianen.
En Gerda...het komt hem dikwijls voor dat zij in haar hart de kant van de dorpelingen kiest, en dat ze alleen nog maar bij hem blijft, omdat ze dat ooit eens een keer heeft beloofd.
Als hij op zijn preekstoel staat, ja dan is het heel anders. Daar is hij veilig, onaantastbaar en onkwetsbaar, daar voelt hij zich machtig. Daar heeft hij oog op de mensen en neemt hij elke beweging van ze waar. Hij ziet hoe ze heimelijk pepermuntjes in hun monden stoppen en de papiertjes in de collectezak proppen. Hoe ze achter de hand fluisterend roddelen en soms giechelen of elkaar een miniem knikje toewerpen. Hij ziet ook dat meester Rob Roodhart gewoon openlijk oogcontact zit te maken met mevrouw van Eck, de mooie Paulette. Hoe de mensen onrustig heen en weer schuiven op de harde houten kerkbank, waarop je billen pijnlijk in slaap vallen, als hij een toespeling maakt op een dorpse gebeurtenis.
Ja, dan voelt hij zich sterk, alsof er een kracht hem doorspoelt, die hem onschendbaar maakt.
Dan is hij de baas, als een waakhond op eigen terrein. Dan dendert hij over de hoofden heen met donderende stemmodulaties, die de gelovigen doen sidderen. Aaaah, dan pas begint de adrenaline te stromen als stond hij op het bordes van zijn paleis.
Vanaf de kansel neemt hij wraak op een ieder, die hem die week geminacht heeft.
Door zo iemand dan lang en strak aan te kijken en te dreigen dat god alles ziet en zelfs de gedachten kon lezen, ziet hij de angst in de ogen groeien.
De andere kerkgangers staren dan eveneens in de richting van die persoon, die dan de van schaamte rood aangelopen kop zo diep naar beneden buigt, als wil hij op de knieën.
Hij kent zijn pappenheimers wel, niet alleen in zijn eigen gemeente, maar ook in de omliggende dorpen.
In de kerken in de omgeving is hij een vertrouwd beeld op de diverse kansels.
Dominee's waren heden ten dage dun gezaaid en voor negentig euro per dienst kwam hij graag de gelovigen op hun donder geven. Niks blijde boodschap, boeten doen zullen ze. Kastijden zal hij ze, vermanen en de les lezen. Luisteren zullen ze en doen wat hij zegt.
Maar tegelkijkertijd beseft hij ook zijn onmacht als hij weer van die preekstoel, die voor even zijn hemel was, afdaalt en met de neus op de dagelijkse feiten wordt gedrukt.
Zo slofte en sjokte hij door het leven heen in dit verveelde dorp met een grijze verminkte vrouw, een zije zoon en een wilde dochter.
Nee hij kon zich een beter en een leuker leven voorstellen.
Een paar keer per jaar trok hij er twee dagen op uit, alleen.
Gewoon even weg uit dat vergane vermolmde sfeertje van de pastorie.
Dan trekt hij de bossen in en wandelt urenlang, in zichzelf pratend over alles wat in hem opkomt.
Dan raast en vloekt hij en soms ook strort hij hete tranen om zichzelf, om zijn voorbije leven.
Nu al voorbij, terwijl hij nog volop in het leven zou moeten staan.
Dan beseft hij, dat wat hij doet eerder berust op een toneelspel, dan op werkelijk geloof.
Dat is hij zo langzamerhand wel kwijfgeraakt. God, Jezus...hij weet niet goed meer, wat hij er mee aan moet.
De armoede, waarin hij als kind had geleefd, is ook niet van zijn zijde geweken.
Hij heeft het niet slecht, maar dat komt meer van de rijkdom, die de familie van zijn vrouw bezit, dan door zijn eigen inkomsten. Daarom preekt hij soms wel twee keer op een zondag. Dat is dan toch honderdtachtig euro.
Soms dénkt men dat hij weer eens in de bossen loopt uit te razen, maar in werkelijkheid is hij dan in de stad en neemt het er eens goed van. Dan zit hij op terrassen en trakteert zich op diners in restaurants en bezoekt ook nog wel eens een nachtcafé. Regelmatig gaat hij naar zijn meisje van plezier, altijd dezelfde.
Tot nu toe heeft hij dat altijd voor zich weten te houden.
Dat is eenvoudig, want in de stad kent niemand hem daar kun je heerlijk ondergaan in de massa, anoniem zijn.
Toch wordt hij in de nachten daarop volgend gekweld door een diep schuldgevoel, dat gelukkig allengs minder aan het worden is. Een knagend geweten?
Ach wat is geweten, toch niet dat stemmetje in je hoofd, dat zegt wat wel en niet goed is.
Hij bepaalt zelf wel wat hij goed of slecht vindt.
Tenslotte heeft hij ook recht op ontspanning, zodat hij er weer volledig tegenaan kan in zijn gemeente.
Nee, als het aan hem zou liggen................


4 De Kip 1

Gerda de Vos, dominee's vrouw en voorzitster van de christelijke vrouwenvereniging, had die dag lang gehuild, toen de behandelende arts in het ziekenhuis haar had verteld dat het knobbeltje in haar linkerborst kwaadaardig was.
Haar wereld was volledig ingestort. Er was toch al niet veel van over, sinds het huwelijk met Johan, maar nu was er eigenlijk niets meer, wat haar nog kon binden aan dit leven. De kinderen zouden zich wel redden, de jongste studeerde voor dominee, net als zijn vader en grootvader en de oudste woonde in de stad. Wat Johan betreft was er geen enkele reden overgebleven om dit vervloekte leven nog verder in stand te houden. Nu na deze nieuwe onheilstijding al helemaal niet meer.
Aleen was ze naar de huisdokter gegaan een paar weken geleden, toen ze tijdens een bad iets verdachts meende te voelen in haar linkerborst.
Hij had haar met een brief doorgestuurd naar het streekziekenhuis in de buurt, waar een week later de borst werd onderzocht.
Johan wist er niet van en ze voelde zich ook niet geroepen het hem te vertellen in de wetenschap, dat het hem alleen maar meer zou ergeren. Meelevend was hij nooit geweet, niet voor haar , niet voor de kijnderen en trouwens ook niet voor zijn gemeenteleden. Stiekeme en gemene insinuaties kon hij wel goed toedienen. Gemene prikjes, die als ze maar vaak genoeg gegeven werden je helemaal murw konden maken. Zo voelde ze zich nu ook totaal murw.
Nu dit weer, kwaadaardig, het vreemdste woord dat er bestond kwaad en aardig, dacht ze.
Ze zal het Johan toch moeten vertellen, want de operatie zal binnenkort moeten plaatsvinden.
Alleen was naar het ziekenhuis gegaan om het dodelijke nieuws te vernemen en alleen had ze haar eerste schok moeten verwerken.
Toen ze thuis was gekomen aan het einde van die middag, lag er een briefje op de keukentafel van Johan, waarop stond dat hij die avond niet kwam eteh, vanwege een diner elders en dat hij aansluitend nig bij de familie van Eck langs zou gaan.
Zij heeft toen een fles ssherry genomen en in één lange teug een vol glas naar binnen gezogen.
En toen nog een en nog een.
Al schreiend had ze zich uitgekleed in de achterkamer, waarin een logeerbed stond.
Op dit bed en in deze kamer wilde ze sterven, als het niet van de overdosis pillen was, zou ze wel sterven van verdriet over haar lichaam en haar weggeteerde leven.
Ze legde haar lievelingsplaat op de pickup en krassend zette de muziek in, de Bloemenwals van Tsjaikowski.
Ze deinde mee op de golven van de driekwartsmaat en hief haar armen ten hemel. Ze voelde hoe haar zieke lichaam genoot van deze bewegingen. Ze danste echt voor het eerst van haar leven. Ze danste haar gedachten tot kalmte en kracht en ze voelde het leven in haar stromen alsof een ziek lichaam niet meer bestond. Steeds uitbundiger en steeds wilder. Ze lachte erbij, schaterde zelfs even.
Bewoog teder en ingetogen bij de zachte gedeeltjes van de muziek en voelde in haar lichaam het verlangen naar tederheid, geborgenheid en liefde.
Toen zag ze zijn gezicht tegen het raam gedrukt. Grote opengesperde ogen en hoog opgetrokken wenkbrauwen tekenden zijn verbazing
Een dierlijke wellust van geilheid en macht stroomde door haar heen. Ze danste naar het raam toe en strekte haar hand naar hem uit.
Even later vloog de kamerdeur open.
De rest weet u.



5 De Vos en de Passie

Van Eck werd opgenomen in een hospice, u weet wel zo’n logeeradres waar je liefdevol verzorgd op je dood mag wachten.
Overigens tegen behoorlijke betaling, maar dat is ook terecht, want de kosten voor een dergelijke particuliere sterfinstellingen waren hoog en de tijden waren bitter.
Bovendien heb je te maken met welgestelde klanten, die al gauw bereid zijn hun emoties af te kopen en tegen betaling de eigen karweitjes door anderen laten opknappen.
Ach, van Eck was de laatste jaren toch een blok aan het been geworden van zijn vrouw, die met haar veel jongere jaren dan haar echtgenoot, nog middenin het leven stond.
Zij was altijd actief geweest in het verenigingsleven en zong de hoogste noten in het kerkkoor, dat wekelijks repeteerde in de school van meester Roodhart.
De dystrofie had hem langzaam maar zeker gesloopt.
Op het einde kon hij zelfs geen kopje thee meer vasthouden.
Ze deden het gewoon niet meer, zijn spieren, waar hij vroeger zo trots op was geweest en waar de jonge dames op het strand zich aan vergaapten als hij zijn biceps liet rollen.
Buitengwoon succesvol was hij geweest in het bankwezen, de wereld waarin de god
Pecunia aan de macht is.
Die wereld die alle socialisten vervloeken, totdat ze zelf geld genoeg hadden vergaard om erbij te horen.
Die wereld, waarvan de predikanten zeggen dat je die achter je moet laten om Hem te kunnen volgen, terwijl ze zelf als het kon het liefst wel vier keer op een zondag elders gingen preken om hun zak te spekken.
Kortom de wereld van heil en schijnheil.
De begrafenis was goed verzorgd en bezoekers waren er te over.
Moeder Paulette geflankeerd door de dochter Ghislaine, hun enige kind, ondersteunden elkaar bij het gapende gat met de zandbult ernaast.
Een groen plastic kleed, het leek wel kunstgras, was rondom de rechthoekige groeve gelegd.
Aan de kopse kant stonden en lagen vele kransen en bloemstukken.
De burgemeester had de aanwezigen toegesproken en dominee de Vos had een korte dienst gehouden in het kleine benauwde gebouwtje bij de ingang van de begraafplaats.
Aan het einde van alles bedankte meester Roodhart namens de familie een ieder die acte de présence had gegeven. Dit deed hij op verzoek van moeder en dochter.
Beide vrouwen waren stijlvol in het zwart gekleed met een voile voor het gezicht, waarachter zij hun tranen konden verbergen.
Er was getrakteerd op koffie met een plakje cake erbij en tenslotte was iedereen vertrokken en konden moeder en dochter uitblazen van een vermoeiende dag na een zeer zware tijd.
Alleen de dominee en de meester waren nog wat nagebleven.
Terwijl de medewerkers van de doodgraver stonden af te wassen ontfermde de Vos zich over Paulette.
Steeds weer probeerde hij zijn arm om haar heen te slaan of even ter troost haar hand vast te houden, maar even zoveel keer wimpelde ze hem af of kroop onder zijn bereidwillige arm vandaan.
De meester trok de Vos tenslotte aan zijn mouw en fluisterde: “Kom even mee naar de gang, ik moet u iets vertellen.”
Met tegenzin ging de prediklant met hem mee en vroeg lichtjes geïrriteerd: “Nou voor de dag ermee, wat heb je op je lever?”
“Johan, luister, laat Paulette nou verder met rust. Je bent bezig jezelf enorm voor schut te zetten. Ghislaine is erbij, het personeel van de doodgraver ziet hoe jij overdreven handtastelijk aan het worden bent. Je misdraagt je. Ik zeg het niet voor mezelf, maar ik wil jou een afgang in het dorp besparen.”
De wenkbrauwen van Johannes de Vos spraken voor zich.
Eerst werden zij hoog getrokken van verbazing, maar allens, naarmate de betekenis van de woorden tot hem doordrongen, zakten de binnenkanten naar beneden, waardoor er een boze en duivelse blik in de ogen kwam.
“Ik mij misdragen?” begon hij mety enige stemverheffing,”Ik, de pastor van deze gemeente, de herder van de kudde. Ik mij misdragen.omdat ik een schaapje probeer te troosten dat in nood is, in verdriet.
Een vrouw die zojuist haar man heeft begraven. Heb jij dan helemaal geen gevoel meer in je donder of ben je gek geworden?” Zijn stem werd steeds luider.
In het keukentje waren de afwasgeluiden verstild en met de droogdoek nog in de handen stonden ze te luisteren.
Paulette en Ghislaine leunden tegen elkaar met de hand voor de mond van schrik.
“Jij eigenwijze schoolmeester,” taterde Johannes verder,”omdat jij het dankwoordje mocht spreken wil dat nog niet zeggen dat je verder enig recht van spreken hebt.Ik heb je al veel langer in de gaten, vriendje. Je denkt zeker dat je alles te zeggen hebt hier, maar zo is het niet, begrijp je wel!”
Meester Roodhart had een stap naar achter gedaan en staarde verbijsterd over deze buitengewoon felle reactie naar de predikant.
Zou hij het inmiddels toch weten van hem en Gerda, flitste het even door hem heen. Maar nee dat was niet mogelijk, dat zou Gerda nooit hebben verteld.
Het antwoord liet niet lang op zich wachten en werd gegeven door Johannes de Vos zelf.
“Weet je wat het is met jou, schoolmeester,” vervolgde hij zijn kanonnade, “je denkt dat je overal succes hebt, dat je zo’n goeie vrijgezelle schoolmeester bent, of een goeie voorzitter van Plaatselijk Belang en dat je vooral succes hebt bij de dames. Maar waag het niet je avances te richten op Mevrouw van Eck, want dan krijg je met mij te doen.”
‘Johan ik weet werkelijk niet waar je het over hebt, maar je reactie op mijn goedbedoelde raad is zeer overtrokken. Je zou er bijna iets van gaan denken.”
“Luister goed schoolmeester. Je komt hier niet mee weg. Als voorzitter van het schoolbestuur zal ik dit in vergadering bespreken en dan zullen we ons afvragen welke stappen er tegen jou zullen worden ondernomen.”
Hij draaide zich om en beende het gebouwtje uit, Rob Roodhart en de anderen in opperste verbazing achterlatend.
“Meester,” klonk een voorzichtige stem achter hem.
Het was Ghislaine die naar hem toe was gekomen.
“Meester, u moet niet boos worden, maar u heeft groot gelijk. Mijn moeder wordt wél doodziek van die man. Minstens een keer per week komt hij bij ons loeren, naar mama en ook naar mij.”
‘Ssst,” zei meester Rob,” zoiets moet je niet zeggen, want zo’n verhaal gaat een eigen leven leiden en brengt tweespalt in het dorp. Dan gaat het van kwaad tot erger.”
“Ja maar wij zijn bang, dat hij nu verder zal durven gaan, nu papa er niet meer is. Mama ook.”
Paulette was er bij komen staan, het hart bonkte haar nog in de keel.
“O wat een vreselijke dag,” bibberde haar stem, “ en wat een vreselijke man. Gishlaine heeft gelijk, wekelijks komt hij bij ons de voyeur spelen,geloof dat maar. Enerzijds hadden we met hem te doen, omdat hij duidelijk een slecht eigen thuis heeft, hoewel Gerda een enige meid kan zijn, maar alleen als hij er niet bij is. Aan de andere kant hebben we er thuis ook wel om gelachen omdat zijn avances naar ons toe zo overdreven duidelijk waren. Soms zelfs hebben we ons er ook wel naar gedragen, Ghislaine, dat weet jij ook wel. Misschien is het ook wel een beetje onze schuld, dat zijn hoofd zo op hol is geslagen.”
Meester Roodhart was volledig kalm en zei:”Laten we er met geen mens over praten omwille van Johan en zijn gemeente. Hij zal zelf wel bij zinnen komen en dan verwacht ik, dat hij naar ons toe zal reageren. Laten we afspreken, dat we hem drie dagen geven om zijn excuses aan te bieden. Gebeurt dat niet, dan wil ik een gesprek met hem aangaan, al of niet met jullie erbij. Maar bedenk wel, dat hij het ten aanzien van mij in het persoonlijke vlak heeft getrokken, door het te gaan bespreken in het schoolbestuur.”
Met deze afspraak in het hoofd gingen zij uiteen, ieder de eigen weg, maar beide naar een huis waar niemand op hen wachtte.


6 De Kip 2

Nu enkele dagen na de begrafenis is het stil in het dorp.
Te stil zou je haast zeggen.
Er hangt een broeierige sfeer, zo ’n gevoel dat je ook wel eens hebt vlak voor een zware onweersbui aan het einde van een benauwde zomerdag.
Natuurlijk is de rel op het kerkhof als een lopend vuurtje door het dorp gegaan, want ook doodgraversmonden kunnen snel de dingen doorvertellen.
Ook Gerda de Vos heeft zo het een en ander te horen gekregen in de trant van: “Zeg meid, ik wil me nergens mee bemoeien hoor, maar er wordt rondverteld dat jou man een affaire zou hebben met Paulette van Eck. Kijk, van mij mag hij hoor, dat moet hij zelf weten, maar het lijkt me zo rot voor jou. Daarom vind ik dat jij het eigenlijk wel moest weten.”
“Ach,” zegt Gerda, “er wordt zo dikwijls wat rondverteld.”
Ze is er in het geheel niet verbaasd over en heeft eigenlijk altijd geweten dat het eens zo ver moest komen.
Het huwelijkse leven van haar en Johan is nooit goed geweest en had zich in de loop der achterliggende jaren alleen maar voorgesleept, van kwaad tot erger.
Nu is dan kennelijk het moment aangebroken voor de volgende fase in hun leven. Een leven zonder elkaar misschien.
Met een gevoel van pijnlijke heimwee denkt ze soms even terug aan die winteravond, toen meester Roodhart de achterkamer was binnengestormd en haar gegrepen had als een wild dier, zoals een tijger een prooi bespringt. Gewoonlijk wist ze die herinnering goed terug te duwen in haar onderbewustzijn, maar toch was het regelmatig voorgekomen dat ze , badend in het zweet wakker werd omdat die vrijpartij in een droom dunnetjes werd overgedaan.
Weggaan bij Johan, was opeens heel dichtbij gekomen, nu hij openlijk zijn ontrouw in de gemeente had getoond. Ze kon en mocht niet werkeloos blijven toekijken hoe zij misschen wel de risée van het dorp zou worden.
Ze had al vaker overwogen hem achter te laten en een leven voor zichzelf te kiezen, maar de schande, dat je als predikantenechtpaar uiteen zou gaan, wordt dubbel zo groot, omdat de mensen hier zullen zeggen, dat je de trouwbelofte voor god hebt afgelegd. En wat god heeft samengevoegd mag de mens niet scheiden.
Zelf gelooft ze allang niet meer in de nonsens en ook niet meer in die zondagse poespas in de kerk. Ze is het allemaal gewoon zat. Meer dan genoeg heeft ze ervan.
Nu is wellicht het juiste moment aangebroken om die knopen maar eens en voor altijd door te hakken.
De kinderen zijn groot, die zullen het wel begrijpen, zeker haar dochter.
Ze kan zich niet goed meer voor de geest halen, dat er überhaupt een moment is geweest van geluk in haar relatie met Johan.
Ja voor hun huwelijk leek alles rozengeur, spannend, avontuurlijk en ontdekkend.
Er was een volslagen onbekendheid geweest met sexualiteit en dat had de spanning enorm verhoogd.
Achteraf moet ze erkennen dat die lichamelijke spanning eigenlijk het enige was, dat hen in die beginperiode samenbond. Het waren hun stiekeme geheimen, die ze samen deelden.
Maar dat vuur was al snel gedoofd, enerzijds omdat de spanning er afging, maar zeker ook door de vreemde dingen die Johan haar wilde laten doen tijdens het vrijen. Dingen waar ze niet van hield.
Dat had verwijdering gebracht, waardoor de interesse in elkaar langzaam was weggezakt in een moeras van onverschilligheid.
Nu leven ze langs elkaar heen en weet ze maar al te goed, dat de spaarzame keer, dat ze toegeeft aan zijn sexuele verlangen, dat het altijd het moment is, als hij bij de familie van Eck vandaan komt.
Maar ook dat toegeven heeft ze al geruime tijd niet meer gedaan.
De tegenzin in haar man is steeds groter geworden en gaat, na deze nieuwe roddels, over in walging.
Dan is het nu tijd om in te grijpen, in haar eigen leven, in het leven van haar man en de kinderen.
Ze wil weg.
Weg van die gefrustreerde idioot van een man, weg uit deze beschimmelde gemeenschap, weg van de roddels en schijnheilige vroompraat. Weg van de godvergeten mensen en de mensvergeten god.
Blablabla, dat is het en meer niet, inhoudsloos geneuzel.
Terdege is ze zich bewust van de opwinding, die deze stap zal geven in het dorp, in de kerkeraad, de vrouwenvereniging, de school, enzovoort. Het zal een tijdje stormen in de kleine gemeenschap, maar dat moet dan maar. Ook die storm zal wel weer luwen.
Ze heeft voor heter vuren gestaan, bijvoorbeeld toen er een jaar geleden een borst werd geamputeerd en zij de strijd op leven en dood moest aangaan met de ziekte.
De grote winkelhaak, die als een ritssluiting op de borstkas stond gegraveerd, maakte Johan bang.
In werkelijkheid en ook dat wist ze diep in haar hart ook wel, was er bij hem een afgrijzen gegroeid voor haar ontbrekende borst. Van enige lichamelijke attractie was dan ook helemaal niets meer over. Dat was overigens wederzijds, want zij voelde al lange tijd meer walging voor hem, dan wat voor vorm van liefde dan ook. Er was geen spoortje overgebleven van de jeugdige verliefdheid. Die was al verdwenen bij de komst van hun dochter.
Nee, vreemd genoeg ziet ze er in geheel niet tegen op om hem haar nieuwe toekomst aan te kondigen.
Ze bemerkt zelfs dat ze de neiging heeft er vrolijker van te worden. Nu ze in haar hoofd dit besluit heeft genomen voelt het als een opluchting, een bevrijding uit de gevangenschap waarin ze al die jaren had geleefd. De deur van de cel gaat open en ze kan de vrijheid tegemoet.
Verdriet voelt ze volstrekt niet, eigenlijk alleen maar blijdschap dat het eindelijk zo ver is.


7 De Kip 3

Ann de Vos, dochter van Gerda en Johan, pakt het zingende mobieltje uit haar tas en meld zich met “met Ann...”.
Eigenlijk heet ze gewoon Anneke, maar dat vond ze zo’n optimale vertrutting dat ze zichzelf omgedoopt had in het Engelse Ann.
Aan de andere kant van het mobieltje meldt moeder Gerda zich en zegt dat ze in de stad is en nu direct even met haar moet praten.
Ann hoort een kalme besluitvaardigheid in haar stam, die ze niet kende van haar moeder, autoritair, zou je haast zeggen.
“Toch niets ernstigs hoop ik?” vraagt Ann
“Ja en nee, maar dat leg ik je zo wel uit, waar zullen we elkaar treffen? Stationsrestauratie maar weer? Tot zo.”
Ann blijft enige tijd zitten in de houding alsof ze nog iemand aan de lijn heeft. Langzaam gaat haar arm naar beneden en gedachtenloos zet ze het mobieltje uit en frommelt het terug in haar tas.
Ja en nee iets ernstigs. O god, denkt ze, als de borstkanker maar niet terug is gekomen. Iets met vader of broer? Ze kan zo gauw niets bedenken
Het moet de borstkanker wel zijn en schrik en medelijden spoelen haar hoofd binnen.
Moeder Gerda, haar kleine zorgzame moedertje, haar weggestopte, verwaarloosde en makkelijk te vergeten moeder.
Wat heeft ze medelijden met haar gehad, toen het steeds duidelijker werd dat ze niet gelukkig was met haar vader.
Ze heeft wel gezien dat hij haar commandeerde en zonder enig gevoel haar problemen afzwakte tot futiliteiten en gezeur. Ze heeft wel gezien hoe zij langzaam maar zeker wegzakte in een lethargie, een depressieve berusting, waarin zoveel van die perkamenten kerkmensen zich bevonden.
Dat smerige geloof, dat mensen ten gronde richtte en daar nog voldaan over deed. Die walgelijk opgedrongen dogma’s, dat eeuwige schuldgevoel en het immer knagende geweten hadden de mensen murw gemaakt en terug gebracht tot willoze en volgzame slaven onder de terreur van de predikers.
God wat was zij blij dat ze daar niet meer bijhoorde.
Dat ze ver weg in de stad haar bestemming had gevonden.
Haar studie was afgerond en bij het ziekenhuis in deze stad heeft ze een voorlopige baan gevonden bij de revalidatie van operatiepatiënten.
Die baan had ze gekregen door toedoen van dokter Eigersbach, een internist die oorspronkelijk nota bene uit hetzelfde dorp kwam als zij.
Ze hadden daarover gemijmerd en geconcludeerd dat dit dorp een sektarisch broeinest leek te worden van godsdienstwaanzinnigen.
Eigersbach had nog steeds een huisje aan de rand van het dorp, waar ze af en toe een een paar dagen verbleven.
Het werd nog het meest gebruikt door zijn vrouw.
Vrouw Eigersbach was wetenschappenlijk taalonderzoekster en schrijfster.
Om inspiratie en concentratie op te doen trok ze zich regelmatig terug in dat huisje in de stilte van het boerenland.
Antoinette Eigersbach is een begrip geworden door haar wetenschappelijke publicaties over horizontale verbanden in de meest gehanteerde talen.
Dat wil zeggen dat ze een inventaris had gemaakt van woorden, die in min of meer dezelfde vorm voorkwamen in verschillende talen en binnen die talen vaak andere betekenissen hadden gekregen, die toch op enigerlei wijze een relatie met elkaar bleken te hebben.
Ann haast zich op haar fiets naar het station, dat ze vanuit haar appartementje in de verte kan zien liggen.
Het aan en afrijden van de treinen is een mooi gezicht. Vooral in de avond als het donker slingeren de verlichte treinslierten prachtig tussen de andere lichtbronnen van de stad door.
Haar moeder zit er al, als zij de restauratieruimte binnenstapt. Na een vluchtige begroeting gaan ze zitten en het valt Ann op dat haar moeder er anders uitziet. Veel meer als een vrouw van de wereld, terwijl ze toch dezelfde vertrutte kleding draagt. Ze kijkt vastberadener en er ligt aggressiviteit in haar ogen.
“Is het weer terug in je borsten?” vraagt Ann
“Nee kind, dat is het gelukkig niet, maar het gaat om je vader,” zegt ze
“Wat is er met hem, is hij nu...”
Maar Gerda onderbreekt haar en zegt:”
Nou eigenlijk gaat het meer over hem en mij, ons huwekijk en zo. Je weet dat wíj altijd open en eerlijk tegen elkaar zijn geweest,” daarbij vliegt haar wijsvinger van Ann naar zichzelf.
Daarmee aangevend dat tussen hen tweeën die openheid en eerlijkheid er altijd was geweest.
“Tussen je vader en mij is die openheid er al heel erg lang niet meer. Wij communiceerden niet met elkaar, hij leefde zijn leven en ik hield me stil op de achtergrond en probeerde zijn hiaten op te vullen. Alleen de hiaten werden meer en groter. Tot ik op een gegeven moment geen zin meer had om het steeds maar weer voor hem op te nemen. Geen zin meer in die ondergeschikte dienstboderol. Geen zin meer in die mooie woorden op de preekstoel en de lelijke woorden thuis. Ik ben het meer dan zat.”
Bij die laatste woorden ziet Ann, dat er iets van tranen in de ogen springen.
Ze staat op en slaat een arm om de schouders van haar moeder heen.
“God mam, wat verdrietig voor je.”
“Ik wil bij hem weg. Echt, ik wil weg. Het is je vader, kind, ik weet het, en je bent in liefde verwekt en geboren, maar nu staat hij me zo verschrikkelijk tegen en voel ik zo’n immense afkeer, dat er geen andere keus meer over is. Ik ga bij hem weg.”
“Hoe reageert papa hierop?” vraagt Ann.
“Hij weet het nog niet. Vanmiddag, als ik thuis kom zal ik het hem vertellen.”
“Wil je dat ik met je meega?” stelt Ann dan voor
“Nee, ik moet dit alleen doen. Wat je wel kan doen is je broer Joris hierover inlichten, maar laat hij mij alsjeblieft vanavond niet bellen. Je weet hoe hij is, nog strenger in de leer dan zijn vader.”
Gerda repte met geen woord over de affaire op de begrafenis van van Eck, waar Johan openlijk te ver was gegaan in zijn passie voor Paulette. Dat wilde ze ook niet, omdat de schuldvraag dan naar voren zou komen en wat dat betreft was zij net zo schuldig als hij. Die ontrouw wilde ze de kinderen besparen in de hoop dat ze niet te ver in hun achting zou dalen.
Wel werd er schande van gesproken in het dorp en met meelijdende blikken werd Gerda door de gemeenteleden toegeknikt.

Dezelfde middag nog roept Johan de kerkeraad bijeen en vertelt hen wat zich zal gaan voordoen.
De echtscheiding was onafwendbaar en Johan kon niet anders dan begrip vragen voor zijn situatie.
Maar het standpunt van de kerkeraad was duidelijk. Wat God samengevoegd had mocht de mens niet scheiden. Dat hadden zijn beiden beloofd tijdens hun huwelijksinzegening.
Tegenover de kerkeraadsleden poetst Johan zichzelf schoon, terwijl hij Gerda openlijk beschuldigd van nalatigheid.
“God zelf heeft haar al gestraft met borstkanker en God geeft nu de echtscheiding, waardoor hij mij behoedt voor verder verdriet,” had hij hartstochtelijk geroepen.
Ze spreken af voorlopig er over te zwijgen en geven daarmee Johan de gelegenheid het zelf bekend te maken op de avondvergadering van het schoolbestuur.
Daarna zouden ze weer bijeen komen om te bezien of de Synode het allemaal wel zou accepteren.

Die avond, tijdens de vergadering van het schoolbestuur verwijt Johan, als predikant van de gemeente en als voorzitter van de school, Rob Roodhart grove nalatigheid in het uitoefenen van zijn taak als schoolhoofd en grove nalatigheid in het overbrengen van het evangelie als herder voor de kinderen.
En tenslotte onbehoorlijk gedrag ten aanzien van sommige ouders van de school. Nee namen wilde hij nog niet noemen maar ze weten allemaal wel wie hij bedoelt.
Na deze verwijten vraagt de predikant het Bestuur hem te ontslaan als hoofd der school met den bijbel, omdat ‘scheve schaatsen binnen de kerkelijke gemeenschap’ niet mogen worden gereden. Wat hem betreft kan de meester nu direct de vergadering verlaten.
Het schoolbestuur schrikt van deze felle aantijgingen en vraagt de dominee of hij zich bewust is van zijn woorden en wat die tot gevolg kunnen hebben. Maar de dominee is zeker van zijn zaak en er is geen woord overdreven bij. Dan staat het Bestuur tenslotte niet anders te doen dan de dominee, hun voorzitter te geloven en daarmee onderschrijven ze het oordeel van de Johan de Vos. Toch willen ze nog graag weten of de meester hier misschien nog iets op te zeggen heeft? En dat heeft hij.
Als Roodhart het woord krijgt, spreekt hij langzaam, elk woord overwegend voordat het wordt uitgesproken. In juistgekozen bewoordingen en niet mis te verstane toonaarden vertelt hij van de hekel die de dominee kennelijk aan hem heeft en wat de waarschijnlijke achtergronden daarvan zijn.
Hij vertelt van de slechte relatie tussen school en kerk en dat hij aanwijzingen heeft dat ook de relatie van de dominee met zijn vrouw te wensen overlaat. Ja hij wil wel namen noemen en zegt dat de dominee zich nogal opdringerig gedraagt hij bij mevrouw van Eck langs komt . Hij vertelt dat zo gevraagd mevrouw van Eck dit ook wel wil komen bevestigen. En ook dat mevrouw de Vos daarvan al weet heeft.
Als door een schorpioen gestoken springt Johan op uit zijn stoel, priemt de wijsvinger dreigend naar de meester en schreeuwt: “Ga weg achter mij Satan!”
Er volgt een korte stilte, waarin niemand weet hoe die op te vullen. Allen staren gebiologeerd naar de dominee, die met een gloeiend gezicht zich achterover laat vallen terug in zijn stoel.
Met zachte kalme stem herneemt Roodhart zijn verweer. Hij vertelt tenslotte hoe hij getuige was geweest van de welhaast ziekelijke avances van de dominee tegen mevrouw van Eck.
Voor de tweede keer schiet Johan uit zijn stoel omhoog en schreeuwt met kloppende aderen op de slapen: “Vuile leugenaar, niet ik maar jij zit achter Paulette aan. Jij bent het die haar lastig valt en haar hijgende obscene woorden toefluisterd. Jij vuile gemene leugenaar om mij te verwijten wat je zelf in je vieze geile kop haalt als je Paulette ziet! God zal je straffen, smerige zondaar, die je bent!!”
Met ontzetting staren de godvrezende kerkeraadsleden naar hun dominee.
Johan voelt zich wegzakken in een moeras van onmacht. Hij weet, dat hij zichzelf verraden heeft, en dat hij kan niet meer terug kan. Steunend op de vuistend hangt hij zwaar op de tafel.
Opnieuw spreekt Rob Roodhart kalm en rustig.
“Hij doet mij verdriet onze dominee zo te zien,” zegt hij en voelt dat Johan klem zit, “en het moet mij van het hart u ook op de hoogte te stellen van een jammerlijk feit, dat hier vanavond nog niet is gemeld.”
Hij wacht enkele ogenblikken en ziet de angstige spanning, die op de gezichten is te lezen.
Dan vervolgt hij: “Ik vraag de kerkeraad zich te beraden op positie van hun voorganger, die het eigen huwelijk opgegeven heeft, een vrouwelijk gemeentelid lastig valt en het vertrouwen van de school heeft verloren.”
Johan slaakt een rauwe kreet en valt met het hoofd voorover op de vergadertafel.
“God sta me bij, vuile schoft, vuile rotschoft..” en hij begint luid te snikken.
“Dominee....,” zegt de eerste ouderling die voorziter is, maar tot een opmerking komt het niet, “maar dominee toch....Johan, wat is er dan toch allemaal gebeurd?”
Dan stoot de dominee onverstaanbare woorden uit, wankelt en valt op de grond.
De mannen schieten toe en proberen hem met klopjes op de wang bij te brengen uit zijn flauwte.
Maar Johan wordt niet gewekt uit zijn bewusteloosheid.
Dan komt er al snel een ambulance, die hem naar ziekenhuis in de stad brengt.
Daar blijkt hij, na uitvoerig onderzoek een beroerte te hebben gehad, maar de foto’s en de hersenscan laten ook een tumor zien in het voorhoofd, die naar binnen groeit. Ooit werd er een jaar of tien geleden een verdachte poliep weggehaald uit die voorhoofdsholte, maar bij de daarbij behorende nazorg kwamen er geen ernstige dingen meer aan het licht. In de jaren daarna was er wel een langzaam toenemende hoofdpijn, die regelmatig de kop opstak, vooral als hij zich druk maakte. Nu blijkt de tumor dan toch teruggekomen, stilletjes was hij weer in het hoofd geslopen, als een dief in de nacht.
Lang bleef hij buiten bewustzijn, maar na enkele bange uren ontwaakt hij uit zijn bewusteloosheid.
Gerda en Ann zijn bij hem als hij de ogen opent. Hij strekt zijn arm naar hen uit, maar kan de juiste richting niet vinden. Het is een grotesk gezicht zoals hij daar zwaaiend met een arm in dat grote bed ligt. Lijkt hij zo klein of is het bed inderdaad zo groot. Ann buigt zich over hem heen en fluistert: “Rustig maar papa, alles komt goed.”
Lang moest hij blijven in dat stadsziekenhuis. Pas na drie weken mocht hij gaan revalideren in het aangrenzende verpleeghuis, waar hij de dagen vult met oefeningen in spreken en bewegen
In de nachten ziet hij gezichten en voert hij gesprekken met dingen die er niet zijn.
Vooral ’s nachts, als het donker werd achter de kleine hoge ramen sloeg de onrust toe in zijn kleine bestaan. Hij werd gekweld door dromen, die vrijwel altijd eindigde in nachtmerries. Zwetend en met bonzende hoofdpijn werd hij wakker in de nacht. Dan ijsbeerde hij wel een uur door de kamer heen en weer, voordat hij tenslotte weer zijn bed op zocht, maar te bang was om in slaap te vallen. Hij wist dat de volgende nachtmerrie op de loer lag. Na verloop van dagen kwam hij wat tot rust. Hij kende die gezichten zo langzamerhand en er groeide wat meer kalmte in zijn hoofd, doordat hij vertrouwd raakte met de beelden die hij telkens weer zag. Ook werden er in zo’n droom dingen gezegd, maar die kon hij niet herhalen als hij wakker werd. Dan wist hij ze eenvoudig niet meer. Tenminste de woorden en zinnen van datgeen er gezegd werd wist hij niet te reproduceren, maar de betekenissen van die zinnen wist hij wel, al moest hij dan wel geweldig lang zoeken naar de juiste woorden om die betekenissen in gewone begrijpelijke mensentaal om te zetten. Hij merkte hoe al deze nieuwe betekenissen elke seconde van de dag in zijn hoofd ronddoolden en bestaande meningen en overtuigingen langzaam maar zeker aantastten als een wurm in een appel. Alsof zijn hoofd zwanger was van nieuwe onbekende dingen.
Hij voelde zich ook buitengewoon verwachtingsvol. Hij voelde het in hem veranderden, in zijn geest en in zij ziel, zijn lichaam leek in het geheel niet meer mee te doen.
Wat verwachtte hij dan nog? Hij wist tenslotte dat hij niet veel tijd meer had, voordat hij het hoofd zou neerleggen. Juist dat bevreemdde hem zo. Dat hij verwachtingsvol was en uitkeek naar een toekomst, waar hij erg veel zin in had.
Een vreemd soort blijde verwachting.


8 De keuze

Drie jaar en vier maanden waren verstreken en in het dorp was alles wel zo’n beetje gekalmeerd.
De kleine dorpsgemeenschap van gelovigen had zich weer geschikt onder de vleugels van een nieuwe predikant met oude verhalen.
Johan en Gerda waren nu ook wettelijk gescheiden en meester Roodhart verkeerde nu openlijk met de weduwe van Eck.
Johannes de Vos was verhuisd naar de stad, waar hij een bescheiden appartement bewoonde, terwijl Gerda in dezelfde stad haar intrek had genomen in een huurflatje dicht bij het ziekenhuis.
De kerkeraad van hun ‘oude’ gemeente had haar volledig in het gelijk gesteld en bepaald, dat het salaris van Johan nog een jaar zou worden doorbetaald en wel o

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

iakon

Geplaatst op

28-07-2015

Over dit verhaal

de vos de passie en de kippen.

Geef uw waardering

Er is 3 keer gestemd.

Social Media

Tags

Christendom Einde Verandering

Reacties op ‘blind vertrouwen’

  • Who's the author? Blind Trust 1. The Fox It’s an old church, at least a thousand years old, and inside, the original paintings of the apostles can still be seen on the walls. Not too long ago the old benches were painted green, in an attempt at sprucing up the dusty old faith. But that didn’t happen. Faith can’t be spruced up, especially here in this staid community, where the word of God demands unquestioning obedience from the congregation. Those who fail this test can expect their rightful judgment, if not here, then for certain in the hereafter. The kind of church congregation where the minister, in the name of God, tells you what to do and how to do it. And if you don’t, then he himself, in the name of that same God, will try to punish you. A preacher who, in most cases, knows even better than God. At the church where he preaches his heart out, he is followed, at the start of the service, by a trail of men, walking in a perfectly straight line, like elephants in a circus, to their selected seats. They are his darkly-robed church council. At the halfway point in the long line the black-gowns split. Elders to the left, deacons to the right. Their uplifted heads show their prominence and power, especially the deacons. The ‘nobodies’ look down, hiding their quizzical expressions. They don’t dare to miss a single service. The recriminations of the deacons spell hunger and shame in their tiny community. Halfway up to the pulpit, the pastor hangs over the railing with both arms, so that everyone can see him. His head is down, like Christ on the cross. He mutters a prayer. He always does that, and the parishioners expect it of him. He prays to God to be able to transfer the money he makes from this service to the savings account he’s set up at a bank in another city. Then he climbs up to his own heaven from which he has a perfect view of the gullible sheep in the pews. Always a horrifyingly wonderful feeling, all those people and those upturned eyes, full of admiration and devotion. A tingling sense of power bubbles up from deep within him. Something for which he once used to ask forgiveness, but that was just at the beginning of his career. Now he revels in it, again and again.

    derek van dassen - 02-12-2015 om 23:22

  • Redelijk goed verhaal, Iakon. Jammer van het grote aantal fouten, vind ik. Niet alleen schrijf- en taalfouten, maar ook verhaalfouten. Maakt het voor mij moeilijker leesbaar.

    Gevene - 13-05-2016 om 12:52

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd