Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Leukerbad

Hij was arts.
Reumatoloog, om precies te zijn en hij bestuurde een kliniek hoog in de bergen van Zwitserland in het stadje Leukerbad.
Een kwade man, van binnen en van buiten. Hij was geen Zwitser, maar Duitser. Zo'n Duitser in die leeftijd, dat je wist, dat hij de oorlog op volwassen leeftijd had meegemaakt. Bij zo'n confrontatie vraag ik me wel eens af, waar was hij in die oorlog? Wat heeft hij toen gedaan en hoe heeft hij zich gevoeld?
Het eerste wat opviel was, dat hij, en ook zijn vrouw, buitensporig veel alcohol dronken. Dat begon bij het ontbijt als zij beiden hun eerste twee flesjes bier nuttigden en verder niets. "Bier," zo zei hij," heeft alles in zich. Als je bier drinkt, dan heb je geen brood meer nodig." Hij ondersteunde dit met het beschrijven van de voedingstoffen, die in bier zaten.
Uitgebreide verhandelingen kreeg je van hem 's morgens vroeg, terwijl je
van een kop thee en een broodje probeerde te genieten, zittend in de frisvroege bergzon .
Als wij een uurtje later een heerlijke kop koffie namen, of een warme ovomaltine, dan namen zij hun zesde fles bier van de dag. Zo ging het ook met de lunch en tegen vier uur in de middag hadden zij hun eerste krat geledigd . Vreemd genoeg werden zij er niet zichtbaar dronken van.
Wat je wel merkte was, dat de benadering van elkaar steeds wat agressiever werd. Zijn vrouw, een Nederlandse met een Duitse moeder, was ongeveer dertig jaar jonger dan hij, later bleek dat zelfs vierendertig te zijn.
Ook vroeg ik me af, waarom een directeur-geneesheer van een reumakliniek zelden of nooit naar zijn werk ging.
Naarmate de dag vorderde werden de woorden steeds lelijker en de ruzies steeds heftiger. Alles duidelijk hoorbaar en verstaanbaar voor ons en regelmatig kwam zij dan naar ons toe om haar beklag te doen over die "dreckars' van een kerel. Tenslotte wist hij aan het einde der dag alleen nog maar de smerigste scheldwoorden uit te stoten tegen alles en iedereen, die niet uit Duitsland kwam en in ons geval speciaal uit Holland.
Wij waren tenslotte het dichtst in de buurt. Ook wij mochten zulke uitlatingen in ontvangst nemen. Juist die autoritaire toon deed bij mij de vraag opkomen, wat hij in de oorlog zoal gedaan zou kunnen hebben.
Op een avond, toen hij alleen was, want mijn vrouw had de zijne meegenomen om ergens een kop koffie te drinken, heb ik het hem gevraagd.
Hij keek me lang aan, met een licht bewegende kop van iemand die probeert het hoofd recht te houden.
Toen begon hij te vertellen, eerst redelijk rustig, maar naarmate zijn verhaal vorderde steeds gepassioneerder.
Hij was een van de jongste officieren geweest en met zijn peloton naar Rusland gestuurd. Daar moest hij steden en dorpen voor zijn Führer veroveren.
Hij droomde van een grote carrière binnen dat Grootduitse Rijk en had geweldige mogelijkheden voorgespiegeld gekregen van zijn superieuren.
Maar helaas hadden de geallieerden alles voor hem verpest. Daar was hij nooit overheen gekomen. Zijn vijandschap richtte zich op dit moment nog tegen alles en iedereen die zijn loopbaan verpest hadden.
Nog steeds bezwoer hij heftige vijandschap aan de 'tegenpartij' en
verheerlijkte alle grote machtige mannen uit het mislukte wereldrijk.
Boekenkasten vol had hij verzameld met hun biografieën en hij las ze allemaal en herlas ze, zoals sommigen van ons dat wel doen met Het Achterhuis.
Ik heb niet veel gezegd die avond, ik wilde horen. Horen, voor het eerst van mijn leven, wat de drijfveren waren van de waanzin, die dit alles mogelijk had gemaakt, want oorlog is op zich niet het ergste. Het is de krankzinnigheid, die een oorlog mogelijk maakt, dat het ergste is.
En deze krankzinnigheid zat nu tegenover mij en probeerde mij ervan te overtuigen, dat het geen krankzinnigheid was, maar gezond verstand, dat na inzicht verkregen te hebben, een magnifiek hoger doel nastreefde.
Hij vertelde, hoe in de barre Russische winter een dorp ingenomen moest worden. Hoe bang de inwoners voor hen waren. Hoe de mannen uit dat dorp gevlucht waren en hoe de vrouwen en kinderen met witte lakens uit het dorp naar hen toe kwamen om te laten zien dat geen enkele weerstand van hun kant te wachten stond. Hij vertelde, hoe hij getwijfeld had of het een valstrik was of niet en hoe hij tenslotte toch bevel had gegeven om "auf die Knopfen zu drücken" en zo geen levende ziel had heel gelaten.
Ik had het koud terwijl ik transpireerde en ik vond geen woorden om hem te weerspreken, zoals ik bij de dood van een geliefde met de mond vol tanden sta.
Ik zag de beelden uit mijn kinderjaren. Beelden van de eindeloze stroom mensen, slecht gekleed en geschoeid in de barre winterkou, die aanklopten aan onze deur om wat brood. Ik zag weer die vrouw met haar rode haar en blauwe jas proberen een hap van een snee brood te nemen, maar die steeds weer uit de handen liet vallen, omdat het brood, zojuist uit de oven gehaald, nog te heet was.
Ik zag weer de man, die met een touw om de keel in een lantaarnpaal in Amsterdam omhoog werd getrokken. Hoe we gedwongen moesten toekijken, toen hij naar beneden werd gehaald, en weer omhoog werd gehesen, drie , vier keer tot hij dood was. Ik hoorde weer het gillend huilen van die vrouw en haar roepen:"Het is mijn man, het is mijn man!"
Enerzijds had ik de neiging hem de keel dicht te knijpen, anderzijds was er een behoefte hem te strelen over de oude dronken kop en te
zeggen:"gooi het er maar uit, probeer maar met jezelf in het reine te komen, wat je nooit zal lukken." Was het dramatisch verdrietig of was het boosheid en wraakzucht over het verloren ideaal. Even bekroop mij de gedachte dat het schuldgevoel zo overstelpend groot moest zijn, dat geen mens dat zou kunnen verdragen en daarom maar als een blind paard moest doorrennen op het oude pad, tegen beter weten in. Maar schuldgevoel ontkende hij ten stelligste. Hij kon ook niet anders, want wie zou deze schuld op zich kunnen nemen? Wie zou dit kunnen dragen?
Ik heb altijd de overtuiging gehad, dat elk mens op de een of andere manier te bereiken is, maar deze mens was voor mij absoluut onbereikbaar, wat mij buitengewoon frustreerde. Waarschijnlijk was hij ook voor alle andere mensen onbereikbaar, behalve dan die enkelen, waarmee hij jaarlijks op Sylt reuneerde, als klompjes as , die bij elkaar komen om te memoreren hoe goed het was toen ze nog van hout waren.
Sterke geesten had de wereld nodig, zoals hij en Bormann en Gohring en Hitler. Verschillende namen kwamen over zijn lippen en zijn ogen straalden bij het noemen ervan. Het was niet zijn overtuiging, het was zijn religie. De anderen waren slappelingen, neem nou mijzelf en vooral mijn vrouw. Grote slappelingen. "Dat kun je zien, want jullie kin is te klein", zei hij.
Hollanders waren het meest naaste gif van zijn illusie en hoewel hij met een half Nederlandse was getrouwd kon het zijn haat voor de Nederlanders niet verminderen. Daarom voerde hij steeds zo'n strijd met zijn vrouw, om haar op te voeden in de grootse gedachte van zijn verleden.
Door niet aflatend deze idealen te plakken op een ieder, die maar even wilde luisteren, hoopte hij begrip en steun te vinden voor zijn standpunten om tenslotte onder zijn leiding opnieuw een revolutie te ontketenen voor het heil der mensheid. Maar alleen op Sylt vond hij eens per jaar enige weerklank. Zangen uit het verleden.
"Er komt een tijd," zei hij," dat de mensheid zal beseffen, hoe gelijk we hadden. En als dat inzicht zal doorbreken, zal dat gepaard gaan met een omwenteling, waar de tweede wereldoorlog kinderspel bij zou blijken te zijn."
Ik sloot mijn ogen en probeerde te ontsnappen aan zijn brandende overtuigende blik. Ik sloot mijn ogen en voelde de brand van mijn emotie schroeien aan de binnenkant van mijn leden.
Ik onderzocht de verstrekkendheid van zijn woorden en vroeg me af of ik hem moest vermoorden of dat ik hem met een meewarige zogenaamde compassie moest benaderen. Ik besloot tot het laatste, misschien laf, omdat ik wellicht te lang in vredestijd heb geleefd en niet de gelukzalige verworvenheden wilde prijsgeven. Waarom bracht ik niet de moed op om te roepen:"Rot op klootzak, hou je smoel!" of " Ze hadden jou godverdomme ook moeten vergassen!"
Nee, ik zweeg, want ik had het gevoel, wat ik ook gezegd zou hebben, het hem allen maar zou stimuleren. Hij wist dat een ontkenning van mijn kant hem zou bevestigen van het onbegrip van de wereld, en hij wist ook, dat ik dat wist. Het zou hem des te meer de mogelijkheid geven door te gaan met het sproeien van zijn waanzin.
Mijn gedachten duizelden door elkaar en probeerde enig houvast te vinden, teneinde een argumentatie op te kunnen zetten, waardoor ik hem het tegendeel zou kunnen doen inzien. Maar mijn verbale pogen bleef vruchteloos. Omdat ik niets zei, moest ik wel luisteren, waardoor hij wellicht de idee kreeg een toehoorder te hebben gevonden. En dat was juist, wat ik niet wilde zijn. Zijn stem kwam uit de verte naar me toe, indringend, hypnotiserend bijna. Ik verzette met alles wat ik in me had. De wil om hem te begrijpen bestond allang niet meer. De drang te ontsnappen was des te groter geworden. De denkbeelden stormden door mijn hoofd. Hij was toch ook geschapen naar Gods' beeld, een deel der schepping, een mens die niet zonder medemens kan functioneren.
Hij lag achterover in zijn zware leunstoel, een fles bier in de hand en was stervend, wist ik. Moet stervend zijn, als een smeulende sigaret op de rand van een volle asbak.
Straks komt er iemand, die gewoon die asbak ledigt en dan is alles weg.
Dan zal ik ontwaken uit deze horribele nachtmerrie. Waarom wist ik geen woord te vinden? Mijn God, kwam bij me boven, waarom hebt ge mij verlaten? Juist nu, op dit moment zou ik iets moeten kunnen bedenken, dat mijn leven en zijn leven zou doen kunnen omwentelen. Of tenminste wankelen. Waarom werd ik volgepompt met zwarte gal zonder een ventiel te kunnen vinden om het van de druk te ontlasten. Waarom deed ik niets en hulde me in ontstellende zwijgzaamheid.
Vermoord hem, dacht ik, sluit je handen knellend om zijn keel.
Hij is veel kleiner dan ik en dronken. Bovendien zou hij het waarschijnlijk waarderen, als ik dat zou doen. Het zou hem bevrijden van zijn dwangvoorstellingen, maar het zou mij belasten hetzelfde gedaan te hebben als hij in die oorlog.
Maar dit moest ophouden, er moest een eind aan komen. Natuurlijk kon ik gewoon zeggen, dat ik moe was en wilde gaan slapen, maar dat kwam me laf voor. Mijn hoofd voelde twee keer zo groot en mijn slapen klopten gonzend.
Op de gang hoorde ik de stemmen van zijn en mijn vrouw, die terug kwamen. Ik stond op, keek naar mijn gastheer, en kon een weerzinwekkend gevoel van walging niet onderdrukken, maar ik kon nog steeds geen woord uitbrengen. De woorden wilden miet over mijn lippen komen, hoe ik ook zocht naar iets, dat enige indruk op hem zou kunnen maken. Ik was letterlijk met stomheid geslagen en wist niets anders te doen dan weg te gaan zonder iets te zeggen.
Op de gang ontmoette ik mijn vrouw. Mijn keel was dik van tomeloos verdriet en ik kon wel janken.
"Wat is er gebeurd?" vroeg mijn vrouw zorgelijk toen ze me zag.
"We gaan weg," zei ik," hier kunnen we geen seconde langer meer blijven."
We hebben de koffer ingepakt en zonder afscheid te nemen zijn we midden in de nacht vertrokken.

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

iakon

Geplaatst op

25-01-2016

Over dit verhaal

confrontatie met de waanzin van de Tweede Wereldoorlo

Geef uw waardering

Er is 2 keer gestemd.

Social Media

Tags

Blindfanatisme Napijn Oorlog Vakantie

Reacties op ‘Leukerbad’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit verhaal, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd