De plant-mensen.

Fragment uit het logboek van Christiena Eisema-Westra die samen met haar illustere vader Hans Westra op zoek gaat naar een mysterieus dal waar wel zeer opmerkelijke struiken groeien, en waar ze een wel heel bijzonder briefje in een fles vinden.

Zondag jongstleden ging ik bij mijn vader op bezoek. Ik was nog maar net binnen toen hij zei:
“Er is een stuk land richting Westeremden waar vroeger een kwekerij heeft gestaan. Het is een behoorlijk groot lap grond. Er is daar een nogal ongewoon diep dal. Daar moeten heel opmerkelijke struiken groeien.” Ik vroeg: “hoe weet u dat”. Hij zei: “weet je nog dat ik je bijzondere struiken heb laten zien hier in de buurt, vlakbij de school?” Dat wist ik nog. Hij zei: “ik liep daar laatst weer langs, en daar kwam ik een man tegen. Ik begon hem te vertellen over die struiken, en toen vertelde hij over die struiken in dat dal. Heb je zin om er nu even heen te gaan?” Dat had ik wel, dus we fietsten er naar toe. Mijn vader vertelde dat de kwekerij al zo’n 15 jaar geleden failliet was gegaan. De kweker had verschillende proeven gedaan voor gewasverbetering, maar die waren allemaal mislukt. Er gingen ook geruchten dat wat daar gebeurde niet helemaal zuivere koffie was. Ik dacht gelijk aan wietplantages, en stond er verder niet meer bij stil.
We moesten best wel lang zoeken. Het land was behoorlijk verwilderd. Je moest ook goed uitkijken waar je liep, want er staken nog her en der stukken glas uit de grond. Er stond ook een container. Onderweg had hij me verteld over glazen flessen die hij doormidden wilde snijden en waar hij mooie siervoorwerpen van wilde maken. Terwijl we een blik wierpen op de inhoud van de container, vond hij een halfvergane fles waar plantenvoeding in had gezeten. Hij tilde hem op om me te laten zien wat hij bedoelde te doen met de flessen, toen ik door een scheur in de fles een stukje papier zag steken. Ik zag dat er nogal onbeholpen geschreven letters op stonden en dacht dat het door een kind was geschreven. Ik voelde me ook weer een beetje een kind: welk kind vindt het nu niet spannend om een brief in een fles te vinden! Mijn vader had een zakmes bij zich en sneed de fles open zoals hij met de glazen flessen zou doen. Ik begreep zijn bedoeling en vond het een leuk idee. Toen haalde ik de brief eruit en begon te lezen.
Het begin van de brief was een stuk minder onbeholpen geschreven, het was gewoon een slecht handschrift. Maar hoe verder de brief vorderde, hoe onbeholpener het handschrift werd. Ik was gefascineerd door wat ik las. Mijn vader was ook nieuwsgierig, vooral door mijn reacties op de brief. Dus las ik het voor. We wisten niet wat we ervan moesten denken; het was eigenlijk te bizar om waar te zijn, maar stel…dat het wel waar was! Hier volgt de inhoud van de brief:

“We staan op het punt ons van het leven te beroven. We hebben een fles met landbouwgif gevonden en daar gaan we van drinken. Maar eerst wil ik ons verhaal vertellen. Ik schat de kans zeer klein dat er ooit iemand zal zijn die dit leest, maar meegemaakt te hebben wat wij hebben meegemaakt acht ik alles mogelijk.
Laat ik bij het begin beginnen.
Wij zijn Gerard Kuijper en Petra Eijzinga-Kuijper, vader en dochter. We worden ongetwijfeld al lange tijd vermist, zo’n week of vijf, dus op wie dit leest doe ik een dringend beroep onze nabestaanden te informeren over ons lot!
Mijn vader en ik waren op een zonnige dag in augustus, de precieze datum weet ik niet meer, maar ik geloof dat het op een donderdagmiddag was, aan het fietsen. We waren een eindje buiten Middelstum, richting Westeremden, toen mijn vader zei: zullen we eens naar die kweker daar gaan? Hij schijnt heel lekkere tomaten te hebben. Ik vond het prima. Dus we fietsten daar het terrein op, zetten onze fietsen neer en wandelden doodgemoedereerd naar binnen. De deur stond open, dus we voelden ons welkom. Een man, naar het bleek de eigenaar, keek op en mijn vader zei voor de grap: “nou, daar zijn we dan.” Alsof hij ons had verwacht.
De man zijn gezicht verstrakte en hij keek ons fronsend en vorsend. Het was even stil. Het voelde wat ongemakkelijk, dus wij gingen ook serieus kijken.
Toen zei hij: “weten jullie het zeker?” “Ja, zeiden we enigszins onthutst, “heel zeker” We waren eigenlijk vooral nieuwsgierig naar wat er zou volgen. O, wat zou ik er nu voor over hebben gehad om dat moment terug te kunnen draaien! Maar onbezonnen als we waren gingen we mee in zijn verhaal. Hei zei: “ nou, loop dan maar mee.” Met flinke passen liep hij verder de kas in. We hadden moeite hem bij te houden.
Opeens opende hij een deur op een plaats waar we in de verste verte geen deur hadden vermoed. Het leek gewoon op een kaswand, maar in een van de naden zat blijkbaar een klein, voor ons onzichtbaar schakelaartje waarmee hij de deur ontgrendelde. Ik kreeg een wat weeïg, onaangenaam gevoel in mijn buik, maar ik was zo nieuwsgierig en zelfs gebiologeerd door het hele mysterie, dat ik toch volgde. Mijn vader liep ook doodleuk achter hem aan. We liepen eindeloos lijkende gangen door, en het ging vrij stijl naar beneden. Net toen ik wilde zeggen dat we toch eigenlijk maar eens op moesten stappen, want ik vond het zonde van het mooie weer om hier zo lang ondergronds te zitten, zei hij ineens: “ nou, hier is het dan. Weten jullie zeker dat jullie dit willen zien? Jullie weten van de experimenten, en dat ze nog bepaald niet vlekkeloos verlopen. Het resultaat is tot nu toe niet om naar huis te schrijven. Mijn interesse was weer gewekt en ik zei troostend: “ Ach, alle begin is moeilijk.”
En of het moeilijk was! Het was in een woord afschuwelijk om te zien! We zagen groene plant-mensen. Ze hadden aan de ene kant de vormen van een volwassen mens, maar aan de andere kant hadden ze takken en bladeren! Maar dat was, hoe absurd dat al was, nog daaraan toe. Maar de uitdrukkingen op hun gezichten! Onbeschrijfelijk afschuwelijk! Ik zie ze nog elke nacht voor me! Verwrongen, wanhopig door een ondraaglijke pijn! Ze maakten geen geluid, maar hun lichaamstaal schreeuwde des te luider! Ze probeerden richting kas te lopen, maar kwamen nauwelijks vooruit. De man had totaal geen aandacht voor hen. Ik vond zijn houding tegenover hen ijzingwekkend koud. Alsof hij langs geraniums liep. We waren verstijfd en verbijsterd, en begrepen dat dit beslist niet voor onze ogen bestemd was! Mijn vader stamelde: “ n-n-nou, i-ik denk dat we nu toch maar gaan. De vrouw wacht op ons.” Maar de man hoorde het niet, hij luisterde naar een stem in de verte. Een stem die iets riep wat hem met een heel andere blik naar ons deed kijken. Hij twijfelde even, maar liep toen met grote stappen terug naar de kas, ons verbouwereerd en totaal niet op ons gemak achterlatend.
Ik zei: “ ik denk dat hij een afspraak had met andere mensen en ons voor hen aanzag. Wat doen we nu.” Mijn vader zei: “maken dat we weg komen. Misschien is er wel een andere uitgang.”
De meelijwekkende creaturen zo veel mogelijk negerend probeerden we de ruimte te verkennen en doorgronden, maar het was een doolhof! We waren al een half uur aan het zoeken, toen de man ineens weer voor ons stond, in het gezelschap van een man en een vrouw, ongeveer van dezelfde leeftijd als ons. Het konden ook vader en dochter zijn, hoewel ik geen gelijkenissen zag. Ze praatten over ons alsof we er niet bij waren, terwijl ze ons wel recht aankeken. Ik vond dat ze ons erg onbeschoft bejegenden en voelde me boos en vernederd. “ Wat doen we nou met hen” zei de man tegen het stel. “ We gaan gewoon door” zei de vrouw. Ze kwamen op ons af. We wilden ons uit de voeten maken, maar ze grepen ons vast, en hoe we ook worstelden, we kwamen niet los. Het was duidelijk dat dit geen abnormaal werk voor hen was. Ze voerden ons mee verder de gangen door tot we in een laboratorium waren. Daar werden we hardhandig van onze kleren ontdaan en grondig gewassen! Maar hoe meer ze boenden, hoe viezer ik me voelde. Ik voelde me dusdanig aangetast in mijn waardigheid, dat ik de neiging had me in mezelf terug te trekken. Maar het ergst vond ik het voor mijn vader. Ik had hem nog nooit naakt gezien! Zo vernederend! Ik durfde nauwelijks naar hem te kijken en hij niet naar mij.
Vervolgens werden we ruw afgedroogd en kregen we steriel ogende kleren aan en plastic mutsjes op ons hoofd. We werden op stoelen neergepoot en stevig vastgebonden. We werden niet gekneveld. Dat was enerzijds een opluchting, maar anderzijds verontrustend, want blijkbaar was er toch niemand die ons horen kon. En wat wij zeiden interesseerde hen niets. We waren objecten geworden! Ontmenselijkt!
We werden aan een infuus gelegd. Een raar groen goedje werd onze aderen ingebracht. Hoe we ook bidden en smeekten om te stoppen, ze gaven geen krimp en gingen gewoon door. Uiteindelijk ging ik vragen waarom ze dit deden; met als doel uiteraard om informatie te vergaren, maar vooral om enige medemenselijkheid los te krijgen. Door een gesprek op gelijk niveau. Maar ze reageerden niet op mijn vragen.
Na drie uur werden we losgekoppeld van de infusen en losgemaakt van de stoelen. We werden meegenomen naar een cel nog dieper de grond in. Daar werden we opgesloten. Ik verwachtte geradbraakt te zijn, hongerig, dorstig en ziek van het infuus, maar dat viel erg mee. We legden ons vooralsnog maar neer bij de situatie en zochten een comfortabel plekje op om te slapen.
De volgende ochtend werden we gewekt en via een tunnel meegenomen naar een binnentuin. Het moest in een behoorlijk diep dal liggen. De zon scheen aangenaam. Ik voelde me ondanks alles verkwikt. Ik vroeg aan mijn vader hoe hij zich voelde, maar voor hij antwoord kon geven werd ons gesommeerd stil te zijn. We werden elk opgedragen een dopje plantenvoeding te drinken. Ik gruwelde bij de gedachte en weigerde, maar we werden in de houtgreep genomen, en het werd naar binnen gegoten. Al hoestend besefte ik dat ik het eigenlijk heel lekker vond. Wat gebeurde er toch met ons?
We zaten in de volle zon. Normaal verbrand ik best snel, en ik keek naar de huid op mijn arm. Maar het leek wel of er een groen schijnsel over mijn huid viel. Ik weet het aan de weerkaatsing van de zon via de struiken en de bomen op mij. Het viel me op dat de struiken eigenaardige vormen hadden. Het leek wel haast of ze menselijke gezichten hadden. Ik kreeg vast last van hallucinaties.
We kregen ook veel water te drinken. Ik vond het vreemd dat ik helemaal geen hongergevoel had.
De eerste dagen voelde ik een enorme spanning. Ik maakte me zorgen over het thuisfront. Mijn man moest wel doodongerust zijn. Zou de politie al met helikopters zoeken? We hadden de hele tijd niemand kunnen bereiken. Ik ben niet zo’n mobilofiel, dus mijn telefoontje lag thuis.
Maar na een week ging ik me wat meer ontspannen voelen. Haast berustend. Ik begon het leven hier eigenlijk wonderlijk aangenaam te vinden. Lekker in de zon, water drinken, uitkijken naar ons dagelijks dopje plantenvoeding.
We werden elke dag nauwkeurig bestudeerd. We moesten ook elk uur een rondje lopen. Dan werd onze motoriek zorgvuldig nagegaan. Wat wilden ze toch? ’s Nachts werden we weer opgesloten in onze cel. Dan konden we tenminste weer vrijuit praten.
Na twee weken leken ze voorzichtig opgetogen te raken. Ze gingen met een laptop buiten zitten en terwijl de vrouw typte waren ze enthousiast aan het praten. Maar net niet hard genoeg om te verstaan. Uiteindelijk was de vrouw klaar. Ze schraapte haar keel en las voor. Ze sprak vrij luid en goed articulerend, en dit konden we gedeeltelijk wel verstaan. Ik begreep dat ze een artikel had geschreven voor een wetenschappelijk tijdschrift. Van wat ik ervan begreep werd dit erin vermeld:
Hun experiment was erop gericht de mensheid te redden. Er zou in de toekomst onvoldoende voedsel geproduceerd kunnen worden op aarde om iedereen te kunnen voeden. De nationale veiligheid van zeer veel landen zou in ernstig gevaar komen door opstanden, door hongersnoden en door problemen door migratie. Er zouden oorlogen ontstaan. Voor dit alles dachten zij de oplossing te hebben. Door de mensheid een ander kleurtje te geven. Namelijk: GROEN! Ik keek weer naar mijn huid, en ik meende inderdaad dat ik groener werd. Ik dacht aan de meelijwekkende creaturen die we zagen toen we net binnen kwamen, en de koude greep van de doodsangst sloeg me om mijn hart! Maar wacht: zij waren nu enthousiast. Zou het experiment dit keer wel lukken? Ik stond er niet om te springen om groen te worden, maar alles beter dan het lot delen van die stumpers. Ik spitste mijn oren weer en probeerde zoveel mogelijk op te vangen. Het draaide om fotosynthese. Ze wilden dat deel van planten dat in staat was via fotosynthese zelf voedsel aan te maken overbrengen op mensen. Fotosynthese is het proces waarbij water en kooldioxide omgezet worden in zuurstof en glucose. Zo had ik het tenminste geleerd op school. Maar de andere eigenschappen van de planten wilden ze niet overbrengen. Het was hen tot nu toe niet gelukt om het fotosynthesedeel af te scheiden van de andere delen van de plant. Daar kwam het op neer.
De komende dagen waren ze in toenemende mate enthousiast. Ze keken ons vriendelijk aan en klopten ons op de rug. Ik vond het heel gênant om te beseffen, maar voor een deel voelde ik me als een afgewezen kind dat op zoek is naar erkenning en bestaansrecht, en dat dan eindelijk krijgt. Ik begon zelfs enige sympathie voor hen te voelen. Ze werden haast helden in mijn ogen. Heet dat niet het Stockholmsyndroom?
De dagen erop werden we steeds groener. Ik ging het zelfs een beetje normaal vinden, en mijn vader en ik gingen onze huiden vergelijken om te zien wie er het groenst was. We moesten dat wel stiekem doen, ze konden het nog steeds niet waarderen als we openlijk met elkaar praatten. Maar we hadden een soort geheim-gebarentaal ontwikkeld.
We kregen uiteraard ook normale maaltijden naast plantenvoeding en water. Maar hoe groener we werden, hoe minder trek ik kreeg. Behalve in het vlees. Dat vond ik onverminderd lekker.
We begonnen het daar eigenlijk steeds aangenamer te vinden. We werden vond ik ook passiever, of zeg maar gewoon domweg lui. We kregen steeds minder zin in lopen. We vonden die rondjes lopen elk uur een enorme verspilling van energie. Daardoor waren ze enigszins verontrust, maar volgens de vrouw, de meest enthousiaste van het stel, waren we de beste proefkonijnen tot nu toe. Maar bij de mannen was de twijfel gezaaid.
Toen we ook strammer begonnen te lopen, begon de vrouw ook ongerust te worden. Als ze naar ons keken kregen ze steeds vaker een blik van teleurstelling in hun ogen. Ik kreeg het kinderlijke gevoel dat we gefaald hadden, en wilde ons haast verontschuldigen. Ik kreeg weer de beelden voor me van het afschuwelijke lijden van die creaturen. Het zou toch niet? Maar wij hadden geen pijn. Ik maakte mezelf wijs dat we stijf en stram werden van het zoveel mogelijk niks doen.
Maar de volgende ochtend werd ik keihard met de neus op de feiten gedrukt. In mijn buik voelde ik een verschrikkelijke druk. Alsof er iets uit moest, op een heel onnatuurlijke manier. Een paar uur later begon ik ook op andere plaatsen die druk te voelen. We wisten wat er zou gebeuren met ons, en we keken elkaar vertwijfeld aan.
Onze zogenaamde wetenschappers zagen ons lijden. In plaats van ons te hulp te schieten verloren ze totaal hun belangstelling voor ons. De vrouw verfrommelde het artikel en smeet het in de richting van mijn vader. Hij bewaarde het onder zijn kleren.
Ze lieten ook wat printpapier achter, en tussen de andere spullen die ze achter lieten vond ik een pen. Wat ik ook vond, was een lege fles plantenvoeding en een fles met landbouwgif.
Zonder onze bewakers konden we nu buiten wel vrijuit praten. We konden nu de pijnen die we moesten ondergaan met elkaar delen. We wisten allebei wat ons te wachten stond, en wilden dat voorkomen door landbouwgif te drinken. Maar eerst wilde ik opschrijven wat ons was overkomen, zodat onze nabestaanden het te weten kunnen komen . Als iemand onze nalatenschap tenminste ooit zal vinden. Ik schrijf ook de adressen en telefoonnummers op van onze dierbaren.
In het begin dat ik schreef lukte het schrijven nog redelijk, maar hoe verder de brief vorderde, hoe moeilijker het ging! De stramheid en de pijn gaan ook steeds meer in mijn vingers zitten. Ik hoop dat wie dit leest er wat wijs uit kan worden. Mijn vader heeft het artikel onder zijn kleren vandaan gehaald en leest het voortdurend door. Hij kan niet begrijpen dat wij voor dit experiment moeten lijden en sterven.
Gelukkig is de brief nu af. De pijn is ondraaglijk. Alleen met de grootst mogelijke inspanning kreeg ik nog wat op papier. Ik vouw het papier zo goed en zo kwaad het gaat op en stop hem onhandig in de fles. Met behulp van mijn handen en tanden draai ik de dop er zo goed mogelijk op. We pakken de fles landbouwgif.

Vaarwel!”



Mijn vader en ik staarden nog een poosje naar de brief. Onderaan de brief stonden nauwelijks leesbaar inderdaad adressen en telefoonnummers.
Toen zeiden we tegen elkaar dat het toch echt niet waar kon zijn wat erin stond. We schreven het af als het product van een brein met veel fantasie. Maar ik nam de brief wel mee.
We zochten verder naar de struiken. Uiteindelijk vonden we ze, in het diepst van het dal achter normaal uitziend dicht struikgewas. De struiken zagen er inderdaad erg ongewoon uit. We bestudeerden ze zorgvuldig. Mij bekroop me het akelige gevoel dat ze naar me keken. Ik dacht dat de fantasie van de briefschrijver besmettelijk was, en wuifde het idee weg. Maar ik vond ze er toch bizar uitzien. We maakten wat foto’s en wilden weer weggaan.
Het was het afgelopen uur wat bewolkt geweest, maar dat was nu aan het wegtrekken. De zon begon te schijnen in het dal, en het werd er erg warm. Maar de zon scheen ook ineens op iets wits tussen de takken van een struik, en ook tussen die van een andere. Ik dacht dat het bloesems waren, en wilde ze ook op de foto zetten. Maar toen ontdekte ik dat het vellen papier waren. Ze zaten best wel klem tussen de takken, alsof die ze moedwillig vasthielden. Behoedzaam trok ik ze los. Het eerste was een wetenschappelijk artikel. De inhoud ervan kwam me akelig bekend voor. Het ging over de mogelijkheid de huid van de mens groen te laten worden en in staat tot fotosynthese!
Ik haastte me om het andere vel papier te lezen. Het handschrift was nog onbeholpener dan dat van de brief. De letters werden steeds groter en uiteindelijk leken het meer op allemaal streepjes. Met veel moeite kon ik het ontcijferen. Met een ijskoude beklemming om mijn borst las ik:

“Onze poging tot zelfdoding is mislukt. We zijn te ver heen in onze stramheid. We krijgen de fles niet naar onze mond. Ook elkaar laten drinken lukt niet meer. We krijgen onze monden met geen mogelijkheid meer open. We zijn gedoemd dezelfde martelgang te ondergaan als die andere plant-mensen. Onze huid barst al open en de takken komen tevoorschijn! We kronkelen en krimpen ineen van de pijn! En waarom?”


Het lezen werd ook nog bemoeilijkt door de tranen in mijn ogen. Het was dus waar! We waren vast van plan de nabestaanden en de autoriteiten in te lichten. We wendden ons af van zoveel verschrikkelijk leed. Terwijl we weg liepen keek ik nog een keer om. Het gevoel bekeken te worden door hen werd steeds sterker.
Ineens zag ik het. De contouren van menselijke, en intens wanhopig verwrongen… GEZICHTEN!

© Copyright Christiena Eisema-Westra

Ingezonden door

Christiena Eisema-Westra

Geplaatst op

11-06-2017

Over dit verhaal

Het is een meeslepend fantasieverhaal waarbij de hoofdpersonen een brief vinden waarvan de inhoud te bizar voor woorden lijkt. Maar andere aanwijzingen duiden erop dat wat in de brief is beschreven wel degelijk is gebeurd!

Tags

Brief Experiment Fotosynthese Mensheid.