Speel niet met de toekomst

Ze hadden elkaar op een Internetsite ontmoet, omdat ze daar allebei verhalen publiceerden die ze van elkaar bewonderden. Een paar maanden lang hadden ze daar geregeld contact gehouden. Steeds hadden ze allebei gehoopt op een ontmoeting, maar tot nu toe was dat niet gelukt. Ze zat relaxed op de zitbank haar boek te lezen, waarbij ze toch af en toe aan hem dacht.

Ze hoort haar huisbel. Ze kijkt op de klok en ziet dat het tien voor tien is. Zorgvuldig legt ze haar leesboek op de leuning van de zitbank, staat op en loopt naar de voordeur om open te doen.
Ze bekijkt de man die op de deurmat staat en nadat ze nog eens naar zijn gezicht keek slaat ze haar hand voor de mond, kijkt hem stralend aan en zegt:
’Jij! Je bent hier! Daar had ik niet op gerekend, wat fijn!’
Hij stapt zonder wat te zeggen naar haar toe, slaat een arm om haar heen en kust haar op beide wangen.

Ze leunt licht tegen hem aan, als zoekt ze steun voor knieën die wat slap voelen.
In haar hals klopt zichtbaar een ader. Ze neemt zijn gezicht tussen haar beide handen, en haar stem is hees wanneer ze zegt:
'Bij dit moment hoort een ander soort kus.' Ze drukt haar lippen op de zijne in een kuise kus, die duurt en duurt. Zijn armen klemmen haar wat steviger tegen zijn borst, haar vingers verdwijnen in zijn haar, dalen af naar zijn nek, dan strelen ze zijn gezicht. Hij veegt met een voorzichtige wijsvinger een traan van haar wang, eentje maar, hij beself dat het zoute druppeltje meer zegt dan 100 woorden. Hij weet dat het goed is, zoals alleen hij en zij weten dát het zo is. Zijn handen glijden langs haar rug, naar haar flanken, zijn duimen raken heel even de zijkanten van haar borsten aan. Geen beha, dat had hij al gevoeld. Zijn handen op haar heupen drukken haar stevig tegen zijn onderlichaam. Ze voelt de warmte en een trilling trekt door haar lichaam; het verrukt hem.
Diep in haar keel een grinnikje.
'Kijk ons nou staan, op de droogloopmat. Kom.' Ze lijkt voor hem uit te zweven de woonkamer in.
'Wat een prachtige jurk heb je aan, dat korenbloemenblauw is mijn lievelingskleur. Verwachtte je bezoek vandaag?'
'Dit, lieverd, heet een kaftan en nee, ik wist het niet, maar je kent dat vreemde voorvoelen van mij toch? Ik maakte je er soms mee in de war.'
Ze glimlachen naar elkaar want, inderdaad, we weten al zoveel van elkaar. Het nu kunnen zien, aanraken, ruiken ... maakt hun kennen bijna compleet.

Koffie, zwart en sterk, met één zoetje, zoals ook zij haar koffie drinkt; schijnbaar rustig naast elkaar op de zitbank. Een aanraking, een kus, die naar koffie smaakt. Ze legt haar lange benen over zijn knieën en hij streelt ze.
Onuitgesproken zijn vraag en antwoord. “Bijna compleet kennen” is voor beiden niet voldoende. Het moeten voelen is als een honger - een verlangen. Nee, niet het gulzige en ongeduldige van de jeugd, maar het zachte, het langzaam zoeken, het genieten van huid op huid.
'Je bent mooi,' zegt hij en zij kust zijn buik.
Zo voldaan, zo onverwacht de intense ervaring van hun nu volledig kennen.
Zij merkt en voelt dat ook hij geniet van hun samenzijn, hun strelingen en liefkozingen. Het kan ze niet lang genoeg duren.
Ze maakt een lichte lunch; het afscheid op de droogloopmat is kort. Een kus, nog even stevig vasthouden. Voorzichtig drukt hij haar een doosje in de hand en loopt de deur uit. Ze kijkt hem na en weet: hij beloofde mij niet terug te zullen komen. Ze glimlacht, heeft zijn belofte niet nodig. Ze weet dat ze een belofte écht niet nodig heeft. Weten en voorvoelen, zo lang in de geschiedenis van haar familie.

Ze houdt het doosje in haar hand. Het is een eeuwenoud mechaniekje; op het klepje de initialen van een voorvader. Ze zal zich moeten concentreren, want zij weet niet hoe dit “klokje” werkt. Niet veel groter dan een kompas, ringen in ringen met cijfers en letters erop. Ze steekt een kaars aan, houdt haar linkerhand boven het vlammetje, ze keert haar blik naar binnen en denkt, denkt sterk aan de maker. Het “klokje” lijkt in haar hand te bewegen.
Ze “ziet” een oude man en hoort zijn woorden terwijl een vinger de ringen aanraakt: anno, mense, die, tempus ... ze kijkt naar het mechaniekje in haar hand en “ziet” de ringen bewegen. “Memoriam memini”; herinnering terugroepen staat gegraveerd op het deksel.

Een week later zit zij weer met haar boek op de bank, voor zich het “klokje”. Ze heeft het iedere dag bestudeerd, beseffend dat deze kennis zorgvuldig toegepast moet worden. Ze betast de ringen, ziet tot haar verbazing dat de jaarring het jaar 1826 aangeeft; heeft zó lang niemand dit kunnen bedienen? Ze zet hem heel zorgvuldig, ring na ring: precies een week in haar tijd terug en ziet daarna dat het kwart voor tien is. Ze legt het “klokje” weg, pakt haar boek en slaat de bladzij open waar ze gebleven was.

Vijf minuten later hoort ze haar huisbel. Ze kijkt op de klok en ziet dat het tien voor tien is. Zorgvuldig legt ze haar leesboek op de leuning van de zitbank, staat op en loopt naar de voordeur om open te doen.
Ze bekijkt de man die op de deurmat staat en nadat ze nog eens naar zijn gezicht keek slaat ze haar hand voor de mond, kijkt hem stralend aan en zegt:
’Jij! Je bent hier! Daar had ik niet op gerekend, wat fijn!’
Hij stapt zonder wat te zeggen naar haar toe, slaat een arm om haar heen.
Ze herleeft de uren als de eerste keer; de verrukking in elkaar, de tederheid, de ultieme voldoening.
Daarna vertrekt hij weer zonder de belofte dat hij nog eens terug zou komen.

Zo kan ze hem “oproepen” wanneer ze de behoefte heeft; echter, alleen voor haarzelf. Haar herinneringen kan ze “als levend” terughalen - zo staat het gegraveerd. In hun correspondentie spreekt hij soms eens over de mooie herinnering aan die keer. Zij weet dat ze hem niet kan vertellen over al die keren dat ze elkaar daarna weer liefhadden. Voor het eerst in alle maanden van contact kan ze hem niet de waarheid zeggen; ze spreekt over “zulke mooie en realistische dromen”.
Die liefde doet haar stralen. Een kleine schaduw in de ogen blijft.
Na iedere keer, wanneer ze afscheid van hem neemt op de droogloopmat, haar lichaam warm en voldaan, trekt er een kleine frons over haar gezicht. Ze mist iets - iets essentieels en ze kan niet benoemen wát.
Hij is het die het besef brengt; spreekt over hun liefdesspel en ze weet dat hij dat - om persoonlijke redenen - probeert te miniseren. Dat hij het deed maakte dat ze zich blij voelde - zeker toen hij schreef hoe lekker ze rook in zijn herinnering, fris.
Ze voelde het bloed uit haar gezicht trekken, wist op dát moment wat ze miste, wat de herinneringen niet gaven: zijn geur!

De rust verdwijnt uit haar leven. Onmacht voelt ze. Ze heeft beloofd nooit te zullen vragen, zoals hij ook nooit beloofde bij haar terug te zullen komen. Het boek blijft verder ongelezen, het schrijven van verhalen gaat niet zo soepel meer. Vaker en vaker roept ze hem op, iedere centimeter van hem steeds besnuffeld. Soms laat ze zich over hem heen vallen en klinkt uit haar keel weer dat donkere grinnikje.
'Oh lief,’ zegt ze dan, 'je zult beslist denken dat ik gek aan het worden ben. Jij weet wat ik nu mis, toch?' Hij knikt met een glimlach.

Het is koud geworden. Ze draagt een dikke kaftan, blauw, zoals hij graag ziet. De kat slaapt naast haar op de zitbank. Ze neemt het doosje met het herinneringenklokje uit de kast. Zal ze? Nee, dat kan niet, hij komt alleen in de ochtenden. Nu is het avond en al zo donker buiten. Op de salontafel brandt een kaarsje, dieprood. Ze neemt het klokje uit het doosje, ziet nu voor de eerste keer hoe mooi het is. Is het de leeslamp die de gegraveerde letters nu zo duidelijk toont? Ze peinst terwijl haar hand het klokje verwarmt. Haar hart bonkt; de kat is onrustig. Haar vingers volgen de ringen; ogen vernauwen zich tot spleetjes. De kat springt overeind en blaast.
Ze trekt het kaarsje naar zich toe, houdt haar linkerhand erboven. Vingers liefkozen de ringen. Is ze zich bewust van wat ze doet? Haar geest gebiedt: kóm, kóm bij me terug, en ze zet het klokje een week vooruit. De kat krijst - ze hoort een boze stem die haar toeschreeuwt: non ludere cum futuro!!
Het klokje voelt gloeiend heet, het glijdt uit haar hand en valt kapot op de vloer.

Ze verbergt haar gezicht in haar handen; ze weet dat ze de mooie herhalingen kwijt is omdat ze met de toekomst heeft willen spelen, de toekomst heeft willen dwingen. Dwaas, maar ook zo menselijk.
Ze pakt met voorzichtige vingers de stukjes van het klokje op. Ze denkt: je gaf me veel, veel meer dan ik had kunnen verlangen; het maakte mij begerig en onvoorzichtig. Ik kan nu niet meer herbeleven, maar mijn oude herinneringen heb ik nog. Die kan ik koesteren. Hopen, mág ik hopen?
Ze veegt met haar wijsvinger een traan van haar wang; het is er slechts eentje, maar dat zilte druppeltje zegt meer dan 100 woorden.


Marisimo.

© Copyright Irene O.

Ingezonden door

Irene O.

Geplaatst op

07-12-2016

Over dit verhaal

Kan nooit bestaan, maar wat zou het heerlijk zijn ...

Tags

Futuristisch