Huis aan de haven

Huis aan de haven,


Altijd al droomde ik van een huisje aan het water.
Als kind woonde ik aan de rivier de Merwede, die toen in mijn jonge ogen een machtige stroom leek, die grillig kon zijn in zijn getijden.
Regelmatig stonden de aangrenzende tuinen dan ook onder water als het weer eens een extra hoge vloed was.
Let wel, in die tijd bestonden de Deltawerken nog niet, die de getijden in het land in de hand namen.
Juist de verschillen in hoogte waren zo vreselijk boeiend, omdat bij laag water de bodem aan de kanten belopen kon worden. Als kind vond je daar van alles.
Natuurlijk meestal oude troep, die de schippers overboord hadden gegooid.
Soms ook vonden we munten, kapot schoeisel en tabaksdozen en dergelijke.
Planken, waarvan je onder de splinters kwam te zitten, waren onze favoriete vangsten.
Daar bouwden we dan een hut van op de bodem van de rivier, vlak tegen de hoge basalten wallenkant. Dat moest snel gebeuren, want na niet al te lange tijd kwam het water weer opzetten en dan moest je weg.
Dan klommen we naar boven en keken vanuit de tuin naar beneden, hoe het water omhoog kwam om tenslotte de hut ineen te laten te storten.
De kunst was echter, dat de hut bleef staan, wat een enkele keer wel eens lukte.
De meeste hutten echter kregen een voortijdig einde, omdat de binnenvaartschepen dermate hoge golfslagen teweeg brachten, dat ons buitenhuis in flinters tegen het basalt uiteen spatten. En dat was dan ook wel weer een mooi gezicht.
In ieder geval, het verlangen om ooit nog eens een huisje aan het water te mogen bewonen is nooit meer weggegaan in mij.
Soms bezit ik dat huisje ook wel, als de riolering de overmaat aan hemelwater niet kan verwerken en de straat blank komt te staan. Maar dat is niet precies wat ik bedoel. U kunt zich dus wel mijn enthousiasme voorstellen bij het lezen van een advertentie, waarin een vakantiehuisje te huur stond aangeboden.
Er stond letterlijk:

'Te huur
vakantiehuisje voor 4 personen
liggend aan eigen haventje
tel: ......

U begrijpt, dat ik direct de telefoon pakte en het opgegeven nummer draaide.
Voor het door mij gevraagde weekend was nog geen reservering gemaakt, dus dat zat wel goed.
Op mijn vraag hoe klein dat haventje dan wel was, antwoordde de vrouw aan de andere kant:" D'r gaan d'r drie in als ze niet te groot zijn, anders twee".
Dat maakte mij niets uit, als ik maar 's avonds mijn hengeltje kon uitgooien en in de buurt zouden vast wel bootjes te huur zijn, liefst met een motortje.
De luxe om zo vanuit je tuintje te kunnen vissen bracht bij mij een scala van jeugdherinneringen boven.
Ooit heeft mijn zusje mij meer dood dan levend uit het water gehaald van de rivier, waarin ik was terechtgekomen.
In de donkerte onder water had ik tenslotte het heldere warme licht gezien, waar ik naar toe wilde.
Maar nee, mijn zusje was me voor en al gauw holden ik tussen mijn zus en een vriendin in naar huis, waarbij bij elke stap een guts water uit de mond kwam.
Verdrinken doet geen pijn, realiseerde ik me toen.
Als je longen vol met water zitten heb je het zelfs niet benauwd.
Achteraf was er zelfs wel iets prettigs in te ontdekken.
Of deze belevenis er nu aan ten grondslag ligt of niet, het water is altijd aan me blijven trekken, hoewel ik er vanaf die tijd ook een vrij grote angst voor ontwikkelde.
Kortom, op het bewuste weekend trokken mijn vrouw en ik, gewapend met twee hengels, naar het idyllische plekje.
We meldden ons bij het opgegeven adres voor de sleutel, rekenden honderdvijftig euro af en begaven ons naar de Beekdalweg 12.
Alleen de naam van zo'n weggetje klonk al romantisch.
Telkens als we een bocht omgingen verwachtte ik water te zien van een meertje, een brede beek of iets dergelijks. Maar niets van dat al.
Gekker nog, we belandden ten slotte in een klein nieuwbouw wijkje, waar een gewillige bewoner ons een kort zijstraatje aanwees, zijnde de Beekdalweg.
Het straatje was aan beide zijden bebouwd met seniorenwoninkjes.
Twee onder een kap en aan beide zijden van de weg stonden drie blokjes van twee huisjes.
Verdwaasd stonden we voor nummer 12, het was het laatste huis van het straatje.
Iets verderop hield het asfalt op en ging het over in een nat zanderig pad, dat doorgroefd was met diepe sporen van brede tractorbanden, waarin plassen stonden.
We liepen door het smalle zijtuintje van het hoekhuisje en kwamen in de achtertuin van ongeveer acht meter diepte.
Een zware schutting, gemaakt van dat onbestemde tuinplankenhout sloot de achterzijde af.
"Zie jij water?" vroeg ik aan mijn vrouw.
"Ja"' zei ze, "daar op dat zandpad lagen wat plassen."
Dat was inderdaad het enige water, dat we konden ontdekken.
Eerst maar eens verhaal gaan halen bij de oude dame, waar we ons hadden aangemeld.
Na enige tijd en twee maal bellen kwam een vrouw naar buiten, die ons kennelijk gade had geslagen.
Ach ja, in dorpen als deze ontgaat de mensen niet veel. Vooral die dingen, waar ze in de stad geen oog meer voor hebben, worden waargenomen.
Het was een andere vrouw, dan die ons de sleutel had gegeven
"U komt zeker voor het huis aan de Beekdalweg?" vroeg ze vriendelijk.
"Inderdaad," zei ik ," we hebben..."
"Ja, dat dacht ik al," viel ze me in de rede, " maar ze is d'r niet meer. Ze is naar de kleinkinderen in Tiel. Dat doet ze altijd, als ze haar huis een weekend verhuurt."
"Alles goed en wel, mevrouw, maar ik meende toch een huisje aan het water te hebben gehuurd?"
"Aan het water?" riep ze verbaasd. "Aan het water? Meneer, er is hier helemaal geen water in de buurt. Nee, aan het water, dat kan helemaal niet."
"Maar er stond in de advertentie een huis met een eigen haventje!"
Ik hoorde dat mijn stem wanhopig begon te klinken.
"Ach nee, nou begrijp ik het," zei de vrouw," Kijk, dat zit zo. Dat straatje, de Beekdalweg, was te smal om aan twee kanten te parkeren en nou heeft elk huis zijn eigen parkeerhaventje gekregen. Dat zal ze wel bedoeld hebben."
Er speelde een sadistische, nauwelijks waarneembare, glimlach om haar mond.
Verbijsterd verlieten we haar en staarden elkaar wezenloos aan, toen we weer in de auto zaten.
Plotseling barstte mijn vrouw in lachen uit, steeds luider.
"Wat is er nou?" vroeg ik kribbig, want ik begon me goed te ergeren.
"Zal ik je hengels even uitpakken?" hikte ze.
Ik gaf veel te veel gas, want het grint spatte weg onder de wielen, blies de straat uit tot enkele kilometers buiten het dorp.
Daar lag aan de bosrijke kant van de weg een prachtig restaurantje naar ons te knipogen.
"We gaan hier eten." zei ik op een toon die geen tegenspraak duldde.
Niet dat ze wilde tegenspreken, want ze is dol op lekker eten, maar ik vond het even lekker om zo autoritair te doen.
We dronken wat en bestelden twee heerlijk lijkende gerechten tegen soepele prijzen. Toen die gerechten arriveerden zakte ons werkelijk de waffel open.
Wat een kwaliteit, wat een lust voor het oog om te zien, wat een vriendelijkheid van bedienen, wat een sprookjesachtige romantische sfeer in dit restaurantje.
Alle narigheid waren we vergeten.
"Bent U hier met vakantie?" vroeg de ober.
"Ja," zei ik, "we hebben een huisje gehuurd op de Beekdalweg aan de rand van het dorp, u weet wel."
"Ja ja, " zei hij, " daar krijgen we regelmatig klanten van. Het huis aan de haven hè... Zeker ook de hengels meegenomen?"
Glimlachend liep hij weg.
Mijn vrouw zette grote ogen op en vroeg aarzelend: "Zou dat ouwe wijffie nou expres...?"
"Vast en zeker," zei ik.

© Copyright iakon

Ingezonden door

iakon

Geplaatst op

08-02-2016

Over dit verhaal

het is niet altijd wat het lijkt

Tags

Ideaalplekje Vakantie