De paradijsvogel

(Opgedragen aan G.T. - in blijvende bewondering)

Halverwege de plek waar je werkt en de stad waarin je woont -- een klein tochtig station.
Je ziet het elke weekdag twee keer - 's morgens omdat er mensen in jouw trein instappen om naar school of werk te gaan, en 's middags om hen weer daar af te zetten

Iedere dag reis je dezelfde twee keer 22 kilometer; het is geen lange rit, je kijkt verveeld door het smerige raam van de trein en soms denk je aan het werk dat er die dag weer op je wacht, of - 's morgens - lees je de krant. In de namiddag denk je terug aan de gedane arbeid of aan wat je die avond zult gaan doen; soms zit je uit verveling paarden te tellen in de weiden aan jouw kant van de coupé wanneer je eens aan helemaal niets wilt denken.

In de namiddag ruikt de trein niet fris; de mensen - en jijzelf vast ook - ruiken ook niet meer zo lekker. Allen hebben tenslotte een werkdag achter de rug. Het is er rustig; de tijd van de mobiele telefoons ligt nog zeker 25 jaar in de toekomst. Wanneer je niet nadenkt of paarden telt, bekijk je je medereizigers. Ligt het aan de mores van jouw land dat je vooral niet elegant, of modieus, of zelfs maar enigszins aantrekkelijk gekleed ergens naartoe gaat? Saaiheid en grauwheid alom - ook op de gezichten van de mannen en vrouwen om je heen. Het valt je opeens op dat je in deze coupé de enige bent die een rok draagt; de meisjes, de vrouwen - zelfs de bejaarde en dikke dames - dragen broeken. Half geamuseerd denk je: zouden die wellicht denken dat ik een gesjeesde non ben, of zo -- hoewel je je beseft dat ze waarschijnlijk helemaal niets van je denken.

Na 11 minuten vuile ramen, paarden (en koeien, maar die zijn niet zo snel te tellen, dus doe je dat ook maar niet), het kleine tochtige station. Beton en staal, oninteressant als alle kleine stations in dit land -- de trein stopt en je kijkt zonder werkelijk te zien .. en dan ... huh?? Tussen de eenheidsworst van volk staat - en je kunt het niet anders noemen - een Paradijsvogel. Vlak voor jouw raampje - een voluptueuze vrouw, gedrapeerd in veel, heel veel kleurige kledingstukken, veel sjaals. Je knippert verrast met je ogen want wie verwacht een pallet van kleuren tegen grijs beton? Onwillekeurig glimlach je -- en zij glimlacht terug. Even later laat ze zich neervallen op de bank tegenover je.

'Hoi, zegt ze. Ik heb je vroeger wel eens gezien, toen had je altijd een mooi jongetje bij je'.
'Je bedoelt mijn zoon', zeg je, 'ja die gaat nu naar een andere school. Hij hoeft nu niet meer met mij mee te reizen'. De trein vertrok en de volgende 11 minuten hoefde je alleen maar te luisteren... ze vertelt hoe ze heet, waar ze werkt, waar ze woont, over haar zussen. Een sprankelende spraakwaterval, en ook en beetje luid - je ziet geamuseerd dat ook de grijze massa nu weet hoe ze heet ...

Terwijl ze kwebbelt en jij af en toe vriendelijk knikt om te laten blijken dat je luistert, kan je haar goed bekijken. Je moet beslist wennen aan dat vlezige gezicht met de volle, bijna gulzige, mond met een dikke laag vuurrode lippenstift; de ogen aangezet met zwart en de oogleden hemelsblauw, en .. néé, zulke wimpers heeft geen vrouw van moeder natuur meegekregen - verdikkeme ja, het zijn valse ...

Het eindstation - samen loop je naar de uitgang, en jullie wegen scheiden zich. Voor even, want de volgende dag zit ze weer tegenover je in de coupé. Het bleek een routine van iedere werkdag te zijn geworden; je begon er zelfs naar uit te kijken. Je wilde die gulle lach van haar wel horen aan het eind van een - soms - zware kantoordag. Je merkt dat ze je opvrolijkt met haar verhalen, haar kleuren en haar opgewektheid.

Je hebt inmiddels gezien dat niet alles aan deze vrouw groot en zwaar is; je ziet haar slanke handen - altijd met lange parelmoergelakte nagels - haar relatief dunne benen, slanke enkels en kleine voeten, en je begint je af te vragen hoe ze er eens uitzag, voordat haar torso zelf zo grotesk werd.
Je merkt echter ook dat, naar mate je haar vaker ziet, het geheel van haar je niet meer als grotesk voorkomt -- de volledige mens is zo buitensporig ánders dat je haar gaat zien als een kunstwerk.

Van de korte treinreisjes naar een bezoek aan haar huis, een bezoek aan jouw huis. Ze vraagt je hulp bij haar huiswerk. Huiswerk, denk je? Ze blijkt al jaren lang, ieder nieuw leerjaar weer, de eerste klas van de Moeder-MAVO te doen; steeds zakt ze weer en steeds gaat ze weer als nieuw een nieuw leerjaar in. Een paar avonden in de week, huiswerk dat gedaan moet worden -- is het met een 'ei' of een 'ij'? Is het een 'ou' of een 'au'? Ze komt bij je met haar schriften en je weet al snel dat ze het niet kan leren, het nooit zal kunnen leren. Ze toont je haar MAVO-diploma, mooie cijfers, gehaald zo'n 30 jaar geleden ....

'Ik was toen nét 17', zei ze. 'Ik leerde goed en graag en mijn hartenwens was om verpleegster te worden. Ik ging in opleiding en ik had het zo erg naar mijn zin; ik genoot van het harde werken en mijn eerste opleidingsjaar vloog voorbij. Ik kreeg een vaste vriend. Aan het einde van mijn tweede leerjaar verloofden we ons. Ik dacht dat ik altijd gelukkig zou blijven'. Ze liet je een paar foto's van haarzelf zien, blauw-wit uniform, een wit kapje op een dikke bos donker haar; een lichaam fraai, sierlijk en smal. Iets oosters in haar uiterlijk -- in gedachten noemde je haar Bambi ...
Je kijkt naar haar hoofd en ziet dun grauw haar, in een klein knotje, maar versierd met een grote zijden bloem en met een haarband.

'Wat ís er in godsnaam met je gebeurd?', vraag je.

'Het gebeurde in mijn laatste jaar', zei ze, 'een paar maanden voordat ik mijn kruisje zou krijgen. Ik kreeg de zorg voor een ernstig zieke patiënt en, hoewel ik altijd heel goed oplette, had ik niet gemerkt dat ik een heel klein wondje aan mijn hand had. Een week later lag ik op sterven -- hersenvliesontsteking'.

Ze vertelt details die je hart bijna doen stilstaan, die je bijna misselijk maken wanneer ze je vertelt op welke manier haar lichaam aan het vergaan leek te zijn terwijl ze nog leefde. Verlamd, niet kunnen horen, praten of zien.
Je slikt een paar keer en weet niet wat je moet zeggen; je kon haar alleen maar met een vragende blik aankijken.

'Een paardenmidddel', zei ze. 'Een bevriende chirurg uit het ziekenhuis belde met het Erasmus Ziekenhuis in Rotterdam daar werd het middel in een koelbox tot aan de Moerdijkbrug gereden en daar stond de chirurg klaar om het over te nemen, naar het ziekenhuis te racen met motoragenten voorop en het mij in te spuiten. Het zou het enige middel zijn dat me zou kunnen redden, en dat deed het ook'.

Je zoekt weer naar woorden en zegt alleen maar: 'Wat zal je blij zijn geweest'.
Ze zegt niets loopt naar de keuken en zet een pot thee. We drinken zwijgend, je weet dat er meer zal komen, een stuk verhaal van een leven dat geleefd moest worden, wellicht niet gewenst.

'Blij?' zei ze. 'Och .. ik ...tijdens mijn revalidatie in het ziekenhuis heb ik mezelf weer leren lopen; me met één hand vasthoudend aan de opstaande kanten van het hoge bed, langs de muur naar de verwarming, langs de vensterbank naar de wasbak, en terug. Iedere dag, de hele dag lang. Ik kon weer met één oog zien, ik kon weer horen en ik leerde ook weer zinnen spreken, niet alleen maar losse woorden. Alleen, ik herinnerde me bijna niets meer. Alles wat men me vertelde vergat ik meteen weer. Ik heb mijn kruisje nooit kunnen halen'.

Ze zou altijd moeite met leren blijven houden; ze liet je een röntgenfoto van haar hersenpan zien; kijk, zei ze, die donkere vlek daar - daar zat een deel van mijn kleine hersenen. Opeens begrijp je dan die jaren van steeds weer de Moeder-MAVO, het bij willen houden van dat stukje kennis dat ze daar opdeed. Medelijden en bewondering strijden in je - bewondering wint.

'Na mijn revalidatie werd ik naar mijn ouders gebracht, in het dorp. Het werd al snel duidelijk dat mijn hormoonhuishouding niet meer functioneerde; medicatie hielp wel, maar veroorzaakte ook dat ik enorm ging groeien; ook werd duidelijk dat ik nooit kinderen zou kunnen krijgen. Ik heb het toen uitgemaakt met mijn verloofde; hij verdiende gezond en beter -- ik zou dat nooit worden'.

Opeens een schallende lach, die lach die haar zo eigen is.
Je krijgt het gevoel dat je in een achtbaan zit -- al die treurigheid, die teleurstelling, de pijn en de machteloosheid -- en dan die uitbundige lach. ..

'Ach', zegt ze, 'natuurlijk ben ik blij dat ik leef; ik feest, heb vrienden, heb een leuke job, mijn kleine flat'. Haar gulzige mond vouwt zich om een kersenflap met slagroom.
'Ik neem het leven zoals het is, en ik geniet ervan'. In drie happen is de flap verdwenen.

De jaren verstreken en we bleven goed bevriend, we leerden elkaars familie kennen; jouw leven verbeterde, werd steeds drukker maar interessanter, je ontmoet je nieuwe partner en ook hij hield van de Paradijsvogel, die zich steeds extravaganter ging kleden; het steeds dunner wordende haar nu verstopt onder een hemelsblauwe baret. Ze was en bleef een opvallende verschijning in deze kleine stad en het deed haar veel plezier dat er naar haar gekeken werd. Haar leven bleef zoals het al die jaren was -- totdat ze haar baan verloor.

Van salaris naar uitkering; van geld om leuke dingen van en mee te doen naar ieder dubbeltje te moeten omdraaien voordat ze het kon uitgeven; een leven dat niet meer bij haar paste. Geld voor de Moeder-MAVO was er niet meer. Oh zeker, geld voor lippenstift en valse wimpers kon ze nog vinden, ook voor kleurige lappen van de markt, waarvan ze zelf tent-wijde kledingstukken naaide; ze kwam eens wat vaker bij je om mee te eten en de voorraadkast te plunderen.
'Kan je me wat geld lenen, ik heb nog naar 5 gulden in mijn portemonnee en 'de soos' betaalt pas over een week uit'. De "5 gulden'" bleven lang het excuus om wat los te krijgen.

Haar leven speelde zich steeds vaker af binnen de muren van haar kleine flat, 3 hoog zonder lift, totdat haar benen haar bijna niet meer konden dragen; fietsen kon ze ook niet meer. Verhuizing naar flat mét lift. Ze was nu in de vijftig en je kon goed merken dat alles aan haar trager werd - maar beslist niet minder kleurig. Haar nu bijna kale schedel werd bedekt door een halflange kastanjerood/bruine pruik - daarop toch ook steeds weer een baret. De lippen bleven vet en vuurrood, rond de ogen een soms wat bizarre combinatie van kleuren, passend bij de gewaden die ze droeg. Onveranderd bleven haar vaak zo onverwachte humor en haar schaterende lach. Je zei vaak tegen anderen dat ze je altijd vrolijk wist te maken - wat een talent, wat een wonderbaarlijke gave bezat deze vrouw.

De dag kwam dat ze je opbelde en vertelde dat ze ongeneeslijk ziek was. Ze had ooit verteld dat ze - tijdens haar revalidatie en de daaropvolgende jaren van vele onderzoeken in een Academisch Ziekenhuis, gekoppeld aan experimentele medicijnen- voor de studenten een interessant studie-object was geweest. Eén van hen zou zijn gepromoveerd op de nasleep van de ziekte die haar had getroffen (ze was er oh zo trots op). Die dag ook vertelde ze dat ze niet lang meer te leven had en dat ze haar lichaam ter beschikking van de wetenschap had gesteld; alles was keurig beschreven en geregeld.

Zoals zij, op een paar maanden na, haar kruisje niet heeft kunnen halen, zo ook heeft ze op een paar maanden na haar 60e verjaardag niet gehaald. Familie, vrienden en kennissen vulden het zaaltje van het uitvaartcentrum tot de nok. Nee, geen kist maar een tafel met daarom die voorwerpen die deze vrouw altijd rond zich had. Allen die daar waren om deze dappere, zo unieke vrouw te herdenken hadden die voorwerpen niet nodig om haar te kunnen zien, én horen; zich te herinneren hoe die schallende lach klonk, en om menige mond trok een glimlach ...

Vaarwel Paradijsvogel, je bent niet vergeten.

© Copyright Irene O.

Ingezonden door

Irene O.

Geplaatst op

31-01-2016

Over dit verhaal

Ze was zo bijzonder. Leer haar ook kennen

Tags

Moed