De jongen in lompen

Ik woonde een paar jaar in dit land en had het gevoel dat ik er ook wortel had geschoten. Niet zo diep, dat ik me er niet eens van zou kunnen losmaken, maar wel vast genoeg in het zand om me te laten voelen dat ik erbij hoorde, bij die gigantische mensenmassa in deze grote stad, met zoveel moois ... en zo veel lelijks. Deze stad, "die nooit slaapt", waar venters 's nachts onder hun handkar sliepen, anderen in de prachtige houten huizen langs de Bosporus. Ja, ik woonde in Istanboel.

Ik kwam hier zes jaar geleden, als toerist. Ik zag alles wat een toerist bijna verplicht is om te zien; het Topkapi museum, eens het paleis van sultans, aan de Bosporus. Je stelt je dan voor dat de concubines in een juten zak genaaid van de transen in de zee-engte werden gegooid wanneer jong de plaats van oud overnam; ook de zoons van de oude sultan was een dergelijke gruwelijke dood beschoren. Een wrede tijd was het, in het Ottomaanse Rijk. Dus zag ik de paleizen, de moskeeën, de fortificaties aan weerszijde van de Bosporus, waarover men vroeger een dikke ketting spande om boten de doorgang naar de Zwarte Zee te versperren. De Galatabrug met de kleine winkeltjes, en de Misr markt, de kruidenmarkt, er vlakbij. Hoe heerlijk smaakten de stukken brood met daarin op de kade de versgebakken visjes; en leerde beslist geen schepijs van een venter te kopen. Ik zag er het grote ondergrondse reservoir, eeuwen geleden aangelegd door Keizer Justinianus, ja dat reservoir dat ook te zien is in de James Bond film 'From Russia with love'. Ik weet nu dat de meesten in dit land niet weten dat het bestaat. Van de overdekte bazaar hield ik niet zo; ik denk dat het kwam doordat ik er eens, door een kleine oude man met een platte pet op, vol in mijn kruis werd gegrepen.

Een jaar later kwam ik er terug en vond er een kleine etage; woonkamer, slaapkamer, keukentje met alleen koud water, de plee op de begane grond. Een gat in de grond vlak boven het riool. met een houten stop om in dat gat te zetten, een kraantje, een kannetje eronder voor wanneer er even wat was .. eh .. misgegaan, want hurktoiletten waren en zijn niet zo mijn ding, en wat lappen. En, ja natuurlijk, voor mij een rol toiletpapier. Nee, geen badkamer ... maar een lieve wat oudere huisbazin, die me een stortbad gaf. Ach vrouwen onder elkaar, of ze nu Nederlands of Turks zijn ... zij met een grote kan warm water op de vijfde tree van de buitentrap naar mijn etage, ik op de betonnen vloer. Ze was een lieverd, die Hediye. Haar naam betekende geschenk, of cadeau, en dat was ze ook voor mij. Oh ze bemoeide zich met mijn leven zoals geen moeder het zou doen: je schrijft te veel, je zal blind worden; je eet te weinig, je zal zwak worden, doe een sjaal om je hoofd wanneer je de deur uitgaat! Haar man had een bakkerijtje en zijn pide, dat heerlijke zachte brood was een traktatie, net als haar börek, een soort bladerdeeg, met witte kaas en wat peterselie.

Hediye en Atik hadden in het totaal 4 kinderen; twee ervan uit Atik's eerste huwelijk en twee hadden ze samen gekregen. Allen waren de deur al uit en ik denk dat Hediye en Arik me als een soort plaatsvervangster zagen. Ik lach even in mezelf: Atik betekent: de snelle, de dynamische, maar een relaxter man dan hij kwam ik in dat land nooit tegen. Hij was toen al tegen de zestig schat ik, en dat was in die tijd vergelijkbaar met plus 10 in mijn geboorteland. Ik werd vaak in hun 'salon' gevraagd; een wat langwerpige kamer met vaste banken aan 3 zijden; hier werden gasten ontvangen (schoenen uit bij de deur want er lag een handgeknoopt tapijt). Hier kwamen buurvrouwen op visite, een glaasje thee, en lange gesprekken. Oh ja, ook over mij hoor, ik was tenslotte de enige westerse vrouw in deze mahali. Soms, wanneer ik langs liep, werd ik binnengeroepen; zij woont bij mij, ze schrijft vertelde Hediye dan trots. Ze komt uit Nederland, maar wanneer je langzaam spreekt kan ze je wel verstaan hoor. Zo leerde ook de buurt me kennen, de kinderen noemden me teyze (tante), abla (oudere zuster) of hanim (mevrouw), hun moeders wisten het niet zo goed. Hoe heet je in Nederland dan? Wel, mijn paspoort zegt Maria. De dames waren er wel uit: we noemen je Meriyem.

Mijn ontbijt bestond meestal uit wat fruit, een stukje brood met die heerlijke witte kaas, thee en soms wat overgebleven koude börek van Hediye. Op die dagen dat schrijven wel even kon rusten, vond je mij vaak voor de lunch in de wijk bij het restaurantje dat köfte verkoopt; niet ver van de haven, maar dichtbij een zielig klein stukje gras dat ze hier 'park' noemen. Twee bankjes erin. Köfte is een kleine schijf gehakt, met ui, komijn en tijm erin, gegrillt over een houtskoolvuurtje. Ali, de köfte-bakker wist precies hoe ik mijn lunch wenste: 6 stuks köfte, pide en een salade van fijngesneden tomaat, komkommer en ui, beetje peper, zout en olijfolie. Het was midden zomer en vreselijk heet in zijn kleine zaak, dus zat ik op het trottoir aan een van de twee kleine tafeltjes. Veel trek had ik niet, dronk een halve liter ayran, een mengsel van yoghurt, een pietsje fijn geprakte komkommer en water, blaadje munt erin. Het kind zat met zijn rug tegen een boom, een steenworp ver. Een eens-zwarte gescheurde korte broek, een bloes die te klein was, smerige blote voeten. Hij bekeek me met aandacht. Tja, dacht ik: westers hè? Ik had ook geen hoofddoek om.
Ali bracht mijn lunch; hij was in een aardige bui vandaag, ik kreeg 8 stuks köfte. Ik begon aan dat eten als een konijn met lange tanden, wilde die nu eens vriendelijke Ali niet voor het hoofd stoten. Ik scheurde de pide open, vulde het met een deel van de salade en 2 stuks köfte. Lekker, dat wel. Als altijd werd mijn mond blij van de mix van kruiden en de smaak van het vuurtje. Ik kreeg nog twee stuks naar binnen. Het kind was opgestaan en had een paar stappen in mijn richting genomen; ogen groot, ze zagen alleen eten.

'Heb je honger?' vroeg ik.
Een knik.
Snel pakte ik een groot stuk pide, scheurde het open, stopte er salade en 4 stuks köfte in.
'Je hebt vieze handen, ga die wassen.'
Weg rende hij, maar twee minuten later was hij er weer en toonde min of meer schone handen. Ik reikte hem het stuk gevulde brood aan, hij rukte het bijna uit mijn hand, ging naar de boom, zat, en at als een wolf. Ali stond naast me; mán wat was hij nijdig.
'Doe dit niet madam, het zijn net ratten; geef ze één dag te eten en de volgende dag staan ze er weer!' Ik keek hem aan met koude ogen. 'Heb jij kinderen Ali?'
'Ja, twee.'
'Hebben die altijd te eten?'
'Ja natuurlijk hebben die altijd te eten.'
'Hebben die een goed bed om in te slapen?'
'Ja natuurlijk hebben zij dat, en ze gaan ook naar school.'
'En dat kind daar, Ali, wat denk je dat hij heeft?'
Ali haalde zijn schouders op en ik begreep dat hij ze rangschikte onder de zwerfhonden en katten van deze stad. Die trap je gewoon weg wanneer ze te dichtbij komen.
'Tot morgen', zei ik tegen het kind. Hij knikte, hield zijn hand op en zei: 'geld ...;
'Nee', zei ik, 'ik geef je eten, geen geld'.

Iedere dag rond twee uur was ik bij het kleine restaurantje. Soms, wanneer ik eens wat anders wilde eten dan köfte, gebaarde ik tegen het kind dat het me moest volgden. Zo aten we dan eens döner, dan een Turkse pizza. Altijd toonde hij me eerst zijn schone handen, daarna zag ik dat de rest van hem ook steeds schoner werd.
'Waar was jij je?' vroeg ik
'Het fontein, verderop', zei hij.
'Waar woon je?'
Er werd één schouder opgetrokken.
'Wil je me zeggen hoe je heet?'
'Ik heet Hüseyin, Lady'.
'Lady?'
'Ja', zei hij, 'de westerse vrouwen geven me vaker wat geld wanneer ik ze Lady noem.
U geeft me niks'.
Ik zei even niets, maar keek hem strak in zijn honingbruine ogen. 'Ik geef jou niks Hüseyin?'
Hij liet zijn kin op zijn borst zakken. Ik zag dat zijn wangen rood werden. Oh ja, ook voor heel jonge Turken is het moeilijk om 'sorry' te zeggen.

Toen ik in september een paar weken naar mijn vaderland zou gaan, kwam ik met Ali, de köfteman, overeen dat hij de jonge Hüseyin elke dag een maaltijd zou geven; ik gaf hem geld en we gaven elkaar een hand. Ik zei hem: 'ik denk dat je een man van eer bent Ali, en dat jij zult zorgen wanneer ik dat niet kan'. Ik moest maar afwachten of ik erop kon vertrouwen. Dat hij dacht dat ik een behoorlijk abnormaal vrouwmens was, dat had hij me allang duidelijk gemaakt. Of hij een man van eer was, dat zou ik pas weten wanneer ik weer terug zou zijn.

Ik dacht dat ik wel wat gewend was, veel gereisd, veel mensen ontmoet. Half oktober gaf me een heel nieuw zicht op het leven ... een schone Hüseyin, een broek zonder scheuren, een T-shirt dat schoon was en de meestal blote voeten in een paar sandalen. Ik nam Ali apart: 'maar vriend, wat heb je allemaal gedaan? Ik gaf je alleen geld om hem te voeden'. Ali, schuifelde wat. 'Ach hij is wat kleiner dan mijn jongste zoon en, nou ja ...'
'Slaapt hij nu ook soms in jouw huis?', vroeg ik half-verbaasd lachend.
'Nee Lady, ik weet nog steeds niet precies waar hij slaapt'.
'Lady, Ali?'
'Ja, zo noemt hij u steeds, dus dat doen wij ook maar'.

Via via, zo gaan die dingen vaak in dit land, kreeg ik een leerling. De 15-jarige zoon van de hoofdcommissaris van politie moet dringend bijgespijkerd worden in de Engelse taal.
Het was Hediye die me vroeg of ik die taal sprak, en wilde ik les geven.

Zo kwam ik 2 keer in de week in die mooie villa in een buitenwijk, een fraaie tuin rondom, een moderne Turkse moeder van een jaar of 40, mooi blond geverfd haar en het mollige figuur dat vrouwen in dit land rond die leeftijd hebben. Ik werd altijd precies
op tijd bij de bakkerij opgehaald, door een niet als zodanig herkenbare politieauto, en twee uur later weer afgezet. Hun enige zoon heette Mümin en ik dank de hemel dat hij
wilde leren. Ik had anders ook beslist geen geduld met hem gehad. Hij was enorm nieuwsgierig, wilde niet alleen Engels leren, maar horen over alles wat ik deed, over wat ik schreef; mijn in het Engels geschreven jeugdverhalen vond hij geweldig en hij ging goed vooruit. We spraken Engels vanaf onze eerste ontmoeting, en vaak werden onze gesprekken voortgezet tijdens een wandeling in de weelderige tuin. Hij wilde weten over mijn leven voordat ik mij in Turkije vestigde, over het werk dat ik eens deed, over mijn zoon en kleinzoontjes, die nog maar peuters waren. Vooral wilde hij weten waarom ik naar Turkije was gekomen. Dat ik kwam voor ruïnes vond hij wel grappig, hij had er zelf niets mee. Dat ik van de woeste bergen in het oosten, in Anatolië, hield vond hij wel interessant, maar hij had ze zelf nog nooit gezien. Of ik van de Turken hield dan?

Ik moest op mijn tenen lopen om dit gesprek met hem te kunnen hebben. 'Ja, Mümin, ik houd van de Turken, van hun vriendelijkheid, voor mij en voor andere buitenlanders; ze zullen altijd willen helpen, je blij en vrolijk willen maken. Ze beloven je dingen om je je prettig te laten voelen... en dan moet je dat maar heel snel weer vergeten. Ik heb geleerd vriendelijk dank-je-wel te zeggen en er verder niet meer aan te denken. De keren dat ik dan verrast werd, doordat ze inderdaad deden wat ze beloofden, waren dan een extra fijne verrassing'. Toen vertelde ik hem van Ali, de köfteman en van Hüseyin, de kleine zwerver. Ik zei hoe verrast ik was dat ik mijn geld voor eten voor die jongen niet weggegooid had, dat Ali zijn belofte had gehouden. Hoe gelukkig ik daarmee was, omdat ik dat smoezelige kind in mijn hart gesloten had; smoezelig ééns, nu als elk kind van zijn leeftijd in dit land.

'Hoe oud ben je eigenlijk, Hüseyin?'
'Kweenie'.
'Pardon, wat zeg je?'
'Ik weet het niet, Lady. Ik denk dat ik 7 ben'.
'Ga je eigenlijk wel naar school?'
'Soms'.
'Je moet leren, je moet een vak leren. Wat zou je willen worden?' vroeg ik
'Nou, geen schoenmaker, zoals mijn oom'.
'Je woont dus bij je oom?'
'Nee, Lady, niet meer'.
'Maar ... waar woon je dan, waar slaap je?'
.....
'Hüseyin?!'
'Soms sliep ik in het park Lady, wanneer de nachten warm waren, soms in een tuin of een schuurtje. Maar nu slaap ik vaak bij Ali, achter op zijn plaatsje'. Zijn honingkleurige ogen keken heel serieus naar me.
Ik schudde mijn hoofd en mijn hart voelde zwaar. Dit kind, dit mooie kind, kon dat geen toekomst hebben?

Ik ontmoette de vader van Mümin. In uniform zag hij er uit als een soldaat. Zijn gezicht had wat hards, maar wanneer hij tegen zijn vrouw of tegen zijn zoon sprak zag ik ook de
zachte kant van hem. Hij was op en top Turk, grote zwarte snor, zware wenkbrauwen, breed in de schouders en, zoals veel Turken, wat kort in de benen. Zijn Engels was aarzelend maar correct. Mümin vertelde mij dat zijn vader ook mijn Engelse verhalen las en ze leuk vond; vader en zoon bespraken ze zelfs. Dat ik over dingen schreef die on-
Turks waren, modern zeg maar, daar hadden zij, als mannen van de grote stad, weinig moeite mee. Dat ze ook over mij spraken werd me duidelijk op een vooravond in het begin van juli. Het was heet, en mijn les aan Mümin vond plaats achter het huis, een rustige schaduwrijke plek. Ik was hier nu al meer dan een jaar kind aan huis. Mümin voelde zich niet prettig en de les was kort; de vader was huis en kwam bij me zitten.

'Meriyem hanim, u noemt me altijd efendi, wilt u mij de eer aandoen mij bij mijn gegeven naam te noemen? U bent een vriendin van de familie geworden en daarbij hoort 'meneer' niet'.
Ik knikte met een glimlach.
'Mijn ouders hebben mij de naam Önder gegeven'.
'Önder', zei ik, 'wat een goede naam hebben ze je gegeven. Het betekent Leider'. Hij knikte trots en streek met zijn wijsvinger over zijn snor.
'Als vriendin van de familie, wilt je mij dan misschien geen 'mevrouw' meer noemen? Meriyem is de naam waarnaar ik luister'.
Twee rijen brede witte tanden blonken.
'Meriyem, ik hoorde van mijn zoon dat je je het lot van een Turks kind hebt aangetrokken. Je gaf het eten toen het niet meer was dan een straathond'.
Ik slikte even, een kind vergelijken met een straathond...
'Denk je niet dat al jouw moeite tevergeefs is?'
Ik zweeg. Ik dacht aan het kind, zijn honger, de verandering die ik in hem zag sinds dat eerste stuk pide met köfte. Ik zag de intelligente ogen, net zo honingkleurig als die van mijn gastheer.
'Ja, Önder', zei ik. 'Ja, dit kind is het waard. Ik zag het en ik zie het nog steeds; ik voelde het en ik voel het ook nog steeds'.
'Tamam', zei de hoofdcommissaris. 'Oké. Jij hebt veel voor mijn zoon gedaan, ik wil nu wat voor jou doen. Ik heb een voorstel'.

'Lady, moet ik mee naar de politie?!'
'Nee tatlim, de man werkt wel bij de politie, maar lief kind, het is een vriendelijke man met een familie, die een lieve zuster en een erg aardige zwager heeft. Die wonen in een mooi huis, ze hebben alles ... behalve een kind. Je weet dat ik les geef aan de zoon van de politieman, en hij en zijn gezin zijn mijn vrienden geworden. Ze willen iets voor mij doen en ik vroeg hen om niet voor mij, maar voor jou wat te doen. Die zuster en haar man willen dat je bij hen komt wonen, naar school gaat, nooit meer ik een park hoeft te slapen, nooit meer Lady's om geld te vragen. Kijk me aan Hüseyin: dit is wat IK voor JOU wil'.
'Waarom huilt u, Lady?'
'Omdat ik bang ben dat je 'nee' zult zeggen'.

Het zal een jaar later zijn geweest dat ik mijn koffers pakte, mijn verdere bezittingen aan Hediye gaf en afscheid nam van mijn vrienden. Hüseyin was intussen een gelukkig kind,
zijn intellect een grote bron van mijn vreugde.
Contact bleef niet lang, een brief, een ansichtkaart, maar tijd vervaagt en, hoewel sommige herinneringen als kleine juweeltjes even oplichtten, namen andere mensen en dingen de plaats ervan in. Terug in mijn land verstreken de jaren, druk met de eigen familie en het schrijven van verhalen. Terugdenkend aan de jaren in die metropool zie ik toch vaak weer dat kind, de kleine jongen in lompen, als was het de eerste keer.

- o -

Ik was niet jong meer, al voelde ik mij dat wel. Mijn kleinkinderen waren jonge mannen geworden en mijn schrijfwerk gaf me veel voldoening. Zijn het de jaren die je telt, die je doen terugverlangen naar wat eens was? Dat gevoel van: ik wil nog één keer ...

Het vliegveld was veel groter dan ik me herinnerde; de wegen veel voller en de hotels groter. De stad die nooit sliep slaapt nog steeds niet; de Sultan Ahmet Moskee, de Aya Sofia, waren uiteraard nog steeds zoals ik ze mij herinnerde, zoals de overdekte markt en de Galata brug, al is er nu ook een nieuwe brug die west en oost met elkaar verbindt, waarvoor je vroeger de pont moest nemen. De geuren waren hetzelfde, de mensen iets minder -- meer gehaast, minder vriendelijk. Ik vond mijn weg, ik zag en ik rook. Ik vond ook het huis van Önder, maar hij was daar niet meer. Hoe lang geleden was ik hier? Te lang?

Ik had die dag veel gelopen. Ik was moe en transpireerde. Mijn maag was niet in orde en trek had ik helemaal niet. De massa mensen op de trottoirs benauwden me. Ik ademde moeizaam. Een tapijtenwinkel met een vriendelijke man die me binnenloodste.
'Wilt u thee?'
'Nee, maar ik wil graag even rusten, ik voel me niet ....'

Ik herinner me de sirene, de man en de vrouw die mij een zuurstofmasker gaven, die mijn blouse openden en op mijn borst drukten. Ik herinner me de pijn en de zwaarte.
'Dit gaat niet goed, zei de man'.
'We zijn er zo', zei zij, 'en dan is er dokter Aslan'.

Een witte kamer, een wit gordijn om mijn bed. Ik had wat pijn, voelde strak verband om mijn borst. Ik kon wel vrij ademen en, ja, eigenlijk voelde ik me helemaal niet zo slecht. Een monitor naast mijn bed piepte zachtjes. Herinnering kwam meteen, de tapijtenwinkel, de ziekenauto. Wat is er met me gebeurd? Een verpleegster kwam en nam mijn bloeddruk.
'Kan ik wat te drinken krijgen?'
'Nee mevrouw, nog niet. Onze dokter Aslan komt eerst even bij u kijken'.
'Wat was er met mij?'
'U had een hartaanval, u was heel erg zwak toen u hier aankwam, maar onze dokter Aslan heeft u meteen geopereerd; hij heeft u van de drempel van de hemel teruggenomen en hier gebracht'.

Ik doezelde wat toen ik voelde dat mijn hand werd opgepakt. Ik voelde lippen op de rug van die hand.
'Lady?'
Mijn ogen vlogen open. Ik herkende hem meteen.
Heel voorzichtig schoof hij zijn arm onder mijn nek om mijn hoofd iets op te tillen; zijn wang legde hij tegen de mijne.
'Lady, mijn Lady. Zo heeft het moeten zijn'.
Ik knikte.
'Ja Hüseyin, het heeft zo moeten zijn'.
'Ik wist vanaf het moment dat u mij eten gaf, mij een leven gaf, al die jaren geleden, dat er een dag zou komen dat ik u zou terugvinden op het moment dat u mij nodig had. Dáárvoor heb ik geleerd, hard gewerkt'.
Ik knikte.
'Ik wist vanaf de dag dat ik je zag, met gescheurde en smerige kleren, met honger in je ogen, dat er een dag zou komen dat je er voor mij zou zijn in mijn moment van nood. Wij hebben beiden ons lot in elkaars ogen gezien en herkend'.

- o -


De zoon van Ali had de zaak van zijn vader overgenomen; gelukkig ook zijn recept voor de lekkerste ayran van heel Istanboel. Ik kwam later nog diverse keren terug naar deze bruisende stad om samen met Hüseyin, deze briljante man, zonder veel woorden, maar met veel herinneringen een pide met köfte te eten.

© Copyright Irene O.

Ingezonden door

Irene O.

Geplaatst op

14-01-2016

Over dit verhaal

Van straatjongen naar succesvolle chirurg

Tags

Geluk