Steen: Hoofdstuk 5

5


Tom Varsen dacht aan Yila Madrigal. Hoe kon ze het voorspellen? Het had uiteindelijk waarheid gebleken. Zijn vader Imor, de geitenhoeder, had vandaag bij zijn thuiskomst Tom verrast met het nieuws dat zijn neef Johin Balden ziek was. Toms oom vroeg hem om zijn zoon Tom te zenden om wat hulp te krijgen op de boerderij.

Het zou een lange reis worden, via Kondor en Speloek naar Mandregon. Hij mocht ook de gevaren niet onderschatten die de tocht zou inhouden. Tom was voor geen kleintje vervaard, maar hij was het niet gewoon om zo’n lange tocht te doen, een groot deel door de provincies van Bovenland naar Mandregon in Benedenland.

Na wat gepraat besloot Tom zijn ransel te maken om vroeg de volgende morgen te vertrekken. Hij kreeg nog wat wijze raad mee van zijn vader Imor. Het kwam erop neer dat hij het merendeel van de dingen die hij tegenkwam moest wantrouwen. Het vaderlijk gevoel dat die hem wou vrijwaren van elk gevaar speelde hierin natuurlijk een grote rol.
Hij had zijn messen en een bijl, daarmee zou hij het moeten doen. Het land was niet in oorlog, dus normaal gezien zou hij enkel moeten uitkijken voor dieven en rovers die sommige streken onveilig maakten. Dat zag hij wel zitten, de eerste die iets zou proberen, zou zien dat Tom Varsen als leerling-smid zijn spieren nog voor wat anders kon gebruiken dan voor de hamer op het aambeeld.

’s Morgens vroeg, bij het eerste licht nam hij afscheid van zijn vader en beloofde om gezond weer te komen later op het jaar, nadat hij zijn oom had geholpen. Het weder hielp een handje mee, want het was een stralende zonnige dag. Geen wolkje aan de lucht. Hij zadelde zijn hengst Branco en nog eens zijn vader te hebben omhelsd, vertrok hij uit Carpagio richting Kondor.

Branco had er zin. Tom moest hem goed beteugelen, anders zou hij de hengst een fikse galop in zetten. Dat zou hem te vlug vermoeien en Tom hield zijn paard wat in. Later kon hij de teugels wat vieren, in het laatste stuk die dag, vooraleer hij een slaapplaats voor hem en zijn paard zou zoeken.

Na enkele uren gereden te hebben, kreeg hij honger. Hij zag aan de zon dat het middag was. Hij was goed opgeschoten, dus mocht er wat gerust worden. Het was nog een eind naar de grens van Westoord en Kondor, de krachten moesten verdeeld worden. Hij had wat gezouten vlees mee voor later op de reis, maar nu zette hij zijn tanden in een stuk fazant die hij de dag nog ervoor geschoten had en klaargemaakt. Het vlees was koud, maar lekker. Misschien zag hij nog wat wild op zijn reis. Misschien kon hij ’s avonds een val zetten en zat er een mals konijntje of haas in voor de volgende dagen. Wie weet!

Ondertussen ruste hij wat en Branco kon eten en ook wat grazen. Hij keek met ontzag naar de wijde vlakten voor hem. Nog nooit was hij zo ver van huis geweest. Zijn neef had hij het laatste gezien toen Toms moeder Elisa werd begraven. Hoe zou het zijn met zijn oom Daren Balden en zijn tante Edith, de zus van zijn vader.

Hij hoopte dat zijn neef niet dodelijk ziek was. Hier Bovenland kon de minste ziekte de dood betekenen. De dokters wisten niet altijd wat je onder de leden had. De beste dokters-magisters woonden in Konteki, maar vooraleer die hun huizen verlieten, moesten er eerst gouden of zilveren kronen rollen. Liefdadigheid bestond niet in de geneeskunde

Een geluid achter de rug van Tom verraste hem. Voor hij het wist had hij een stomp gekregen tegen zijn schouder. Gelukkig dat hij zijn waterzak droeg op die schouder en dat die de slag wat had gebroken. Voor hem stond een Buldra, een beest dat nog het beste op een beer trok, maar dan wel met slagtanden. Hij stond op zijn achterpoten en rees met zijn acht voet hoogte een stuk boven Tom uit.

Door de slag was hij wel gestruikeld en had hij zijn bijl laten vallen. Met zijn vechtstok kon hij hier niet veel uitrichten tegen een Buldra. Juist toen hij dacht dat zijn laatste uur was geslagen hoorde hij geluid van achter de dier. Vooraleer het logge beest zich kon omdraaien sprong iemand op de rug van de Buldra. Met een lange haal van een halflang mes, keelde de man het beest en sprong weer van de rug weg. Het bloedde verschrikkelijk en Tom kreeg de tijd om terug op te staan en zijn bijl terug op te nemen van de grond. Nu het beest op zijn vier voeten stond, kreeg hij ook de tijd om met zijn bijl zijn hoofd te klieven.
Niettegenstaande de kracht die zo’n beest had, was het geen partij voor de twee mannen en gaf het na een paar minuten de geest.

Beide mannen stonden buiten adem te kijken naar de dode Buldra. Zonder veel omhaal begon Toms redder het beest te villen.

‘Ja, jongeman, dat was juist op tijd, hé. Ik ben Jul Branden. Koopman, handelaar en ook een beetje een speelman of troubadour als je die naam beter kent. Voor een zilverling bezing ik je leven in een lied.’ Hij stak zijn vuile hand naar Tom uit.

Tom drukte deze met dankbaarheid voor het redden van zijn leven.

‘Bedankt heer Branden…’

‘Jul…zeg maar Jul,’ zei zijn redder.

‘Nou Jul, dat was inderdaad juist op tijd. Ik was zo opgegaan in de schoonheid van het landschap dat ik niet hoorde dat die Buldra mij aan het besluipen was. Normaal gezien ben niet zo onvoorzichtig. Een grote fout van mij.’ Tom wreef even door zijn haar..

Jul Branden ging ondertussen verder met het vellen van de Buldra. Zijn pels zou een aardig centje opbrengen bij de juiste klant.

‘Een deel van het vlees kan ik zouten en meenemen. Mijn paard staat hier een eindje vandaan, waar ik de sporen van de Buldra had gezien. Ik hoorde hem in de struiken en wou niet verrast worden. Ik heb eens gezien dat hij een ruiter te paard aanviel en dat was geen gezicht, zowel de ruiter als het paard legden het loodje. Nu dat hij het volledig op jou had gemunt, kon ik hem verrassen. Maar een open gevecht met zo’n beest zou ik nooit beginnen.’

De troubadour was een man van tegen de vijftig jaar met peper- en zoutkleurig haar. Zijn huid was verweerd door zijn leven in de vrije natuur. Vele rimpels tekenden zijn gezicht, alhoewel er veel lachrimpeltjes bij zaten. Op zijn handen zag je het eelt, wat getuigde dat hij veel handwerk deed. Gezien de snelheid waarmee hij nu de huid aan het villen was, wist Tom dat hij zo’n werk regelmatig verrichtte.

Zijn klederen bestonden uit een pofbroek die als je goed keek uit een blauw en rood hokjesmotief bestond met een donkerblauwe vest. Daaronder droeg hij een wit hemd, of tenminste een hemd die ooit wit was geweest. Een zwaard bungelde aan zijn zijde en aan de andere kant zag hij een schede voor het mes waarmee hij nu zijn werk aan het afmaken was.

‘Alleen op stap?’ vroeg Branden aan Tom Varsen.

Tom vertelde dat hij op weg was naar zijn oom om hem te helpen op de boerderij nu zijn zoon, de neef van Tom, ziek was.

‘Ik moet naar de provincie Mandregon, daar woont hij in een van de grenssteden met Virgo. Heb je nog gehoord van de stad Spadin? Dat is mijn uiteindelijke bestemming.’

Terwijl Tom vertelde over zijn oom werkte Jul Branden verder aan het beest. In een mum van tijd had hij het dier geveld. Nu was hij bezig met stukken vlees af te snijden die hij straks zou moeten inzouten om te kunnen bewaren. De rest liet hij liggen voor de eventuele aasdieren. ‘Iedereen moet eten, is het niet, Tom.’ Hij lachte om deze levenswijsheid.

‘Jawel, nogmaals bedankt, was het niet van jou, was ik nu voer voor die aasdieren.’

‘Ik moet ook naar Mandregon, misschien kunnen we samen reizen. Met twee is sowieso altijd veiliger. En ik heb een publiek nodig als ik mijn overwinning op de Buldra op muziek wil zetten. Ik verzeker je, ik zing niet vals.’

Zo besloten de beide mannen om samen naar Mandregon te trekken. Tom hielp Jul met het dragen van de stukken vlees en na een kwartiertje waren ze bij zijn paard waar hij uit de zadeltassen een grote zak zout haalde. ‘Heb ik altijd bij me. We kunnen eventueel een stuk van onze buit verkopen in Kondor. Daarmee kunnen we zelfs eventueel onze overnachting mee betalen. Wie weet?’

Tom was blij met het gezelschap. Op het eerste zicht vond Tom dat Jul Branden een aangenaam persoon was om mee op te trekken. Hij was niet arrogant en kende de streken die ze zouden aandoen beter dan Tom. Hij kon er enkel maar van profiteren.

Na een aantal uren rijden, kwamen ze reeds aan de grenspost van Westoord met Kondor.

‘Ik kon oorspronkelijk uit Kondor, maar dat had je waarschijnlijk al gezien aan mijn kleding, is het niet?’

Tom knikte. Niettegenstaande de kledingstukken van Jul verweerd waren, kon hij nog altijd het blauw met rode patroon van de Kondorezen herkennen.

‘Ik heb voor ik je ontmoette, mijn waren verkocht op de markt in Carpagio en was van plan om via Kondor naar Mandregon te trekken voor de jaarmarkt in Spadin, de stad waar je neef woont. Heb je die stad nog gezien?’

Tom moest ontkennen. ‘Neen, helaas heb ik nog niet veel kunnen reizen. Mijn vader daarentegen is al eens in Mandregon geweest, maar dat is al een tijdje geleden.’

‘Wel, Tom, als je de jaarmarkt in Spadin zal gezien hebben, dan zal je beseffen dat de maandelijkse marktdag in Carpagio daarbij verbleekt. Je kan een ganse dag rondlopen en dan heb je het nog allemaal niet gezien. Daarom ook duurt de jaarmarkt van Spadin een ganse week. Je kan je niet inbeelden wat ze daar allemaal verkopen. Het is een openbaring om daar rond te lopen en ik kan het iedereen aanraden om dat eens te komen zien. Er zijn niet alleen handelaars die hun diverse waren verkopen, maar ook jongleurs en andere circusartiesten, tovenaars en vreemde wezens die van over de grenzen van Virgo komen. Je kan het je niet inbeelden of je vind het daar.’

Tom hing aan de lippen van Jul Branden. De man had klaarblijkelijk al een deel van de wereld gezien. Jammer dat hij niet zoveel van die markt zou zien. Hij had een taak en die zou hij vervullen. Hopelijk werd zijn neef gauw beter, misschien dat hij dat toch nog iets van de jaarmarkt zou zien.


……….


Joeri Marten had de vinger naar Magister Darius Felten gebracht, met het verzoek om de verloren ring op te sporen. Hij had niet gezegd dat de vinger van Koning Konrad kwam. Magister Felten was wel geen aanhanger van Koning Konrad, maar Joeri twijfelde hoe hij zou reageren, moest hij het werkelijke verhaal uit de doeken doen.

Magister Darius hoorde het fictieve relaas van zijn leerling. De vinger behoorde toe aan een man die overleden was en zijn vrouw wou weten waar de trouwring was gebleven. Ze had die graag als aandenken gehouden van haar overleden man, maar die was nu ergens in de nasleep van de dood van haar man verloren gegaan.

Een leugentje om bestwil die er als boter in ging bij de Magister. Joeri had gevraagd of hij bij de bezwering aanwezig mocht zijn. Gelukkig stemde Magister Felten hiermee in.

Hij mengde een aantal vloeistoffen door elkaar in een grote metalen halfhoge schaal. Terwijl hij een aantal bezweringen uitsprak voegde hij de vinger bij het vocht. De heldere kleur van het nat veranderde in een zwarte brij die na een tijdje roeren weer zijn oorspronkelijke kleur terug kreeg. Joeri luisterde en keek heel goed, het zou hem misschien nog van pas komen in zijn lessen. Hij was altijd leergierig en was daarom een van de beste leerlingen van Magister Darius Felten.

Langzaam begon de troebele vloeistof helder te worden. Beelden schoven door de betoverde substantie. Joeri herkende de streek niet. Hij zag enkel maar water die af en aan over deze massa steen vloeide.

‘Waar is dit gelegen? Ik herken de streek niet! Weet u het, Magister?

De Magister boog zich nog wat verder over de schaal en prevelde nog wat spreuken terwijl hij wat zout mengde in het water. Het water kleurde blauw na deze handelingen.

‘Volgens mij zie ik…’ de magister twijfelde even maar sprak dan door, ‘ja, dit is de kust van de Grote Oceaan. Op dit moment bevindt de ring zich ergens tussen die rotsen. Zie je die grote kanjer daar rechts. Die heeft een speciale vorm. Ziet er uit als een zeehond die ligt te zonnen op een steen. Dat kan misschien helpen om de zoeker te oriënteren. Meer kan ik niet doen. Het kan ook dat morgen of in de volgende dagen deze toestand veranderd als de vloed het kleinood weer meeneemt. Misschien vind een verdwaalde jutter die ring en dan…., ja dan kan je altijd vragen je de proef weer opnieuw doen.’

Joeri had wel heel goed opgelet en veronderstelde dat hij de bezweringen zou kunnen nadoen. Hij had een goed handboek en met de voorstelling van de Magister zou hij het waarschijnlijk kunnen redden en zelf de bezweringen doen.

‘Dank je, Magister Felten. Ik zal de boodschap doorgeven aan de vrouw die de ring zoekt.’ Hij mocht nu niet uit zijn rol vallen.

Magister Felten keek hem ietwat verontrust na, toen hij met de vinger terug in het zakje de kamer verliet.

© Rudi J.P. Lejaeghere 08/01/2015

© Copyright Rudi J.P. Lejaeghere

Ingezonden door

Rudi J.P. Lejaeghere

Geplaatst op

08-01-2015

Tags

Fantasie Heksen Tovenaars Trollen