Bloeddorst: Hoofdstuk 2

2

Hij had herinneringen die heel ver terug gingen. Flitsen van beelden die door zijn hoofd schoten zonder dat hij er macht over had. Brow was zijn naam geweest, of toch één van zijn vele namen. Ze leefden in grotten, beschut voor de verzengende zon die het zand deed koken of voor de verwoestende winden die de vlakten over raasden.

Het was een geheel andere taal die ze toen spraken. Veel gebaren werden bijgezet door harde klanken die uit diep van zijn keel kwamen. Hij wees naar een van de tekeningen op de muren in de rots. Beelden van slachtingen, beelden van bloed vergoten in zijn naam. Het bloed van de kleinere dieren was enkel een druppel op een hete plaat geweest. Toen kwamen de buffels en de gnoes en soms ook een sabeltijger als ze geluk hadden om zijn pad te kruisen. Uiteindelijk bleek dit ook te kort te schieten om zijn dorst te lessen.

Hij had de mammoet gezien toen hij een verkenningstocht op de heuvelrug had gedaan. Het majestueuze dier was in de vallei die aan de vlakte grensde aan het grazen. Slagtanden die zeker twee maal zo groot waren als hijzelf gaven het dier iets ongenaakbaars. Het was een stier, een mannetje die uit de groep verstoten was en eenzaam dwalend over de vlakte zijn eenzaam bestaan leidde.
Niettegenstaande hij tegen de wind het dier had beslopen, had het hem bemerkt. Het dier had zich naar hem gekeerd en eenmaal met een luid getrompet laten weten dat hij geen gezelschap op prijs stelde.

Brow was teruggekeerd met dromen over een jacht die nog spannender en bloediger zou zijn dan wat de stam ooit had meegemaakt. Zijn beste mannen werden samengeroepen en met een stok tekende hij op de grond waar het dier zich moest bevinden. Met een diep gebrom keurden twee van zijn mannen het niet goed om dit heilig dier te doden. Brow gromde terug en nam snel een steen in zijn hand en viel ze aan zonder waarschuwing. Hij sloeg rond zich en niettegenstaande de mannen zich tot het uiterste verdedigden, vielen ze onder zijn regen van slagen op de grond. Het bloed liep uit verschillend wonden uit hun hoofd en hun gezicht was vervormd door de wonden en breuken. Hij liet ze liggen waar ze gevallen waren, vernederd in de dood en als voorbeeld voor iedereen die tegen hem in ging.

’s Morgens bij het eerste licht waren ze vertrokken. Tot de tanden gewapend met stokken, messen en speren, met touwen gemaakt van gedroogde darmen die ineengestrengeld waren, gingen ze op jacht. De grootste prooi die er rondliep op de vlakte.

Na een voettocht van een dag, hadden ze van op de heuvel het dier bekeken. Er waren onder hen die bang waren maar het niet durfden tonen of zeggen. Brow zou geen genade kennen. Anderen van zijn stam wisten dat wanneer ze dit monster zouden kunnen overwinnen ze een grens zouden gepasseerd zijn. Ze zouden niet meer zijn als voorheen. Hun naam en faam zouden hun voorgaan en daarvoor wilden ze het gevaar voor hun leven bijnemen.

Brow was slimmer dan al zijn stamleden te samen. Hij gaf bevelen aan een deel van hen om een omtrekkende beweging te maken en het dier op te jagen. Na dit bevel opgevolgd te hebben sprongen de krijgers uit het halflange gras en maakten veel lawaai waarop het dier schrok en zich in de tegenovergestelde richting uit de voeten maakte. Daar wachtte de rest van de groep hem op die hem bestookte met hun speren. De mammoet keerde zich terug naar de andere kant en werd door dit groepje met dezelfde wapens onthaald.

Brow herhaalde deze beweging gedurende een hele tijd. Twee van de stamleden waagden zich te dicht bij het beest en werden op de lange slagtanden gespietst. Hun bloed liep over de witte slagtanden. Zo duurde de strijd bijna een uur. Het beest geraakte langzamerhand vermoeid. Brow en zijn mannen wierpen nu hun koorden waarop het dier struikelde en viel. Met een oorverdovende kreet wierp iedereen zich op het gevelde beest en knuppelde en stak de zieltogende mammoet zoveel men maar kon. Het duurde niet lang vooraleer Brow, die het voorrecht had, de lange speer in het hart van de mammoet stak. Het dier lag stil na nog een roekeloze man aan zijn standen te hebben geregen.

Met zijn scherpste mes haalde Brow de borst open van de mammoetstier en dreef op de juiste plaats tussen de ribben zijn wapen door het hart. Het laatste opgepompte bloed spatte in zijn gezicht en vloeide over zijn blote borst. De mammoet was gestorven.

Toen zijn eerste mammoet onder luid gejoel en geschreeuw van zijn stamgenoten zijn laatste adem uitblies, kon hij de roep van het bloed eindelijk stillen. Hij groef zich in het lijf van het gestorven grote dier als een veelvraat die uitgehongerd was.

Een groepje mannen die zich ondertussen afzijdig hadden gehouden, kwamen nu plotseling dichter bij de mammoet. Alsof hij een extra zintuig had, draaide Brow zich om en wist dat zijn strijd nog niet geleverd was. Hij wist dat deze mannen zijn leiderschap wilden uitdagen. Zo was hun wereld.

De afvallige krijgers vielen direct aan, zonder te waarschuwen. Brow streed als een duivel. Met zijn mes in de ene hand en zijn speer in de andere zwaaide en stak hij om zich heen. Zijn eigen bloed uit verschillende wonden vermengde zich met het bloed van de mammoet. Maar hij versaagde niet. Het wit van zijn ogen schitterde onheilspellend in de zijn bloedrood gezicht. Hij sneed bij zijn eerste aanval twee van hen de keel over. Enkele seconden later, toen een van de aanvallers struikelde sneed hij die met een haal zijn buik open, waardoor de darmen uit hun beschermende huid puilden. De laatste twee strijders gaven zich over maar werden zonder genade door het hart gestoken door de overwinnaar.

Brow draaide rond zijn as, hevig ademend en om zich heen kijkend of er nog gegadigden waren om hun stamgenoten in de dood te volgen. Iedereen zakte op zijn knie en boog het hoofd als teken van onderwerping. Hij voelde de kracht van het bloed van zijn mannen door hem vloeien. Veel beter dan het mammoetbloed, maar vandaag had hij ze allebei gehad. Hier zou hij lang op kunnen teren.




……….



Vladimir Sango was naar de blokhut getrokken van Daniël Ainsworth waar hij zich had gewassen en ander kleren had aangetrokken. Hij had de herinneringen van deze sterveling er nu bij gekregen maar de ziel van deze man was nu gestorven, als hij ooit al een ziel had gehad. Ainsworth was altijd al een verderfelijke psychopaat geweest die als een spin in zijn web steeds geduldig wachtte op een slachtoffer.

Het maakte hem niet uit of ze jong of oud waren, vrouwen of mannen. Waar hij op kickte was hun laatste blikken, het moment wanneer ze beseften dat ze zouden sterven. Hij hield van de paniek in hun ogen, de schrik en hun bloedstollende kreten als hij ze meenam naar zijn blokhut. Hij bond hen vast en martelde ze tot hij uiteindelijk vond dat het tijd was om ze te doden. Ainsworth wist niet hoeveel slachtoffers hij had gemaakt. Hij zou blijven doorgaan tot men hem zelf doodmaakte.

Al deze herinneringen vlogen door het hoofd van Vladimir. Hij wist dat het maar een van de vele waren die hij door de eeuwen had overgenomen. Nieuwe lichamen en nieuwe bloederige herinneringen. Nooit had hij zich sterker gevoeld. In deze eeuw van technologische hoogstandjes leefde het geweld van het bloed nooit meer dan tevoren. Hij had nieuwsberichten gehoord en gezien over oorlogen in het Oosten, maar ook over onrusten en opstanden in Afrikaanse landen, waar men het niet nauw nam met een mensenleven.

Hij moest de identiteit van deze man aanhouden om niet op te vallen in deze maatschappij. De normale activiteiten van deze man zouden echter ophouden. Hij zou geen slachtoffers meer meenemen naar de blokhut en hen daarna versnijden en begraven in het woud. Er zouden geen slachtoffers meer zijn van Daniel Ainsworth, er zouden geen vermisten en ontvoerde kinderen meer bijkomen die op de naam van deze maniak zouden geschreven worden.

Vladimir voelde dat hij in deze tijd zou thuishoren. Maar ’s nachts zou hij op jacht gaan op de prooi die hij het liefst opjaagde. Geen enkele vampier zou nou veilig zijn voor hem. Ze waren al eeuwenlang zijn vijanden. Hij die tijdens de dag kon rondlopen zonder in vlammen op te gaan. Hij die ook leefde van het vergieten van het bloed. Vladimir wist niet van waar deze diepgewortelde haat kwam. Het was oud, zo oud dat het misschien ontstaan was bij de wording van de aarde. Een begrip, een stuk energie die op de bepaalde manier in een lichaam werd gebald. Een gedachte die met de vonk van de schepping werd gebrand. Een kracht die niemand op aarde kon begrijpen, hij zelfs niet.

Maar hij wist wat de drang was. Hij wist hoe het voelde op van binnen uit te verschrompelen als hij het bloed niet deed vloeien, de dorst die hij kreeg als hij die niet kon lessen met een overmaat aan geweld. Zijn hart klopte pas echt als hij iemand in stukken kon rijten en drinken uit zijn opengesneden keel. Maar echt gelukkig was hij als hij het kon doen met een van die nachtlopers, een van die verderfelijke bloedzuigers die de nacht onveilig maakte. Misschien was hij enkel het tegengewicht voor deze wezens, geschapen om het wankel evenwicht te bewaren.

Hij zou niet rusten voor de vampiergemeenschap gedecimeerd was. Gelukkig moest hij niet slapen of rusten tijdens de dag als de vampiers, zelfs niet ’s nacht zoals die zwakke mensen. Hij had dit allemaal niet nodig en kon altijd verder putten uit die onuitputtelijke bron van kracht van…het bloed!!!

© Rudi J.P. Lejaeghere 26/12/2014

© Copyright Rudi J.P. Lejaeghere

Ingezonden door

Rudi J.P. Lejaeghere

Geplaatst op

26-12-2014

Tags

Bloed Bloeddorst Geweld Vampier