Het apenbos

Op de vlakte van de Prinsenslag staat in deze dagen het ‘Woud van de herboren apen’ en daar loert de tijger naar de takken. Maar ooit heersten in die vlakte de Prinsen, de Prins van het rijk van het ochtendlicht en de Prins van het rijk van de laatste stralen.
Hun steden lagen aan de bergranden van de vlakte, een in het oosten en een in het westen, goud blonken de daken in de ochtend en de avondzon, als de landlieden de velden introkken en weer huiswaarts keerden.
Niemand weet, niemand wist waar de haat tussen de landen ontkiemde maar als een onuitroeibaar onkruid overwoekerde het de vlakte en groeide uit tot de oorlog die als een zwaarbeladen oogst op de vlakte lag. Vreemde verschijnselen waren er in de laatste nachtelijke hemelen gezien, sissende vuren die afdaalden uit de sterren en er weer naar oprezen, onheilspellende voortekens met het verre gebrul van draken. Tot uiteindelijk het lot over de landen van de Prinsen onafwendbaar dreigend alleen nog wachtte op de uitbarsting.
De legers stonden opgesteld voor de slag, alle mannen van het ochtendgloren in groen en zilver tegenover alle mannen van het avondrood in zwart en goud. De Prinsen op hun hengsten onder hoog gedragen baldakijnen en wimpels troonden als rotsen boven deze schitterende zeeën van glanzende wapens.
Geen teken werd gegeven, niemand wist, niemand heeft ooit geweten de aanleiding maar wolken van pijlen stegen daar plots op en troffen elkaar in de grote hoogte en stortten neer in het niemandsland. En weer stegen de pijlen naar de hemel en stuitten op elkaar en vielen, tot de laatste pijlen neerdwarrelden. Woest klonken de kreten toen de legers door het veld vol pijlen stormden als wilde kuddes door de rijstvelden. Bloed stroomde, de oorlog, de Dood haalde de mannen tot ze als lijken zwegen in het bloed.
Alleen de Prinsen stonden daar nog en met het Karma zetten zij hun dieren aan tot hun laatste stormloop. Uren duurde het gevecht in het bloedmoeras waar de dode krijgers met hun dode ogen keken naar het dodelijk treffen van Prinsen, tot zij vielen en zonken weg in het koude bloed.
Maar de pijlen, de speren, de bogen, al het strijdhout wortelde in het bloed van de dode mannen en groeide. Een woud richtte zich daar op en uit de doden werden de apen geboren die nu roepen in de kruinen maar zwijgen als de strijd van de Prinsen rommelt in de verte en de tijger naar de takken loert met vurige ogen in de nacht.

Guido van Geel


Uit het godenvolk

1
De weg door het dal
de weg naar de dood
de weg naar de onsterfelijkheid
wappert in de wind.

2
Elke mens een god
elke god een mens
de khadi wordt in de rivier gereinigd
de god is even dood

3
De slaap vergeet de dag
de dood vergeet geen dag
de dood onsterfelijke herhaling
tot je het bent vergeten

4
De verre zee keert zich in de hemel
golven drijven in de wolken
vogels zien de vissen
in de verre zee

5
De droom stroomt uit de bergen
buldert, ruist, kabbelt en ligt stil
heel even weten
onbewogen weten
een zeepbel barst
en is vergeten

6
Gezwam in de ruimte
honger op je bord
dorst in je beker
en dood ben je als een platte pier.

© Copyright guido van geel

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

14-12-2014

Over dit verhaal

'Allemaal apekool', zei de snotaap en keek in zijn stoofpotje.

Tags

Annunaki Guidovangeel Khadi Ramayana