Kans en Nietje.

Kans en Nietje woonden met hun lieve ouders in een klein huisje aan de rand van een groot sprookjesbos. Hun vader was daar houthakker, hij hakte hout voor de koning die in het grote paleis woonde dat zij vanuit hun huisje konden zien liggen. Bij mooi weer kon je zelfs de vaandeltjes zien wapperen. En hun moeder hing dan ook de was op in de zonneschijn en wapperden de kleertjes van Kans en Nietje terug. Maar over deze koning, noch over hun vader en moeder gaat dit sprookje .
Neen, dit verhaaltje gaat over een arm vrouwtje dat diep in het bos woonde in een leuk huisje.

Haar hele leven had zij hard gewerkt om dat leuke huisje af te betalen want toen zij nog jong en mooi was, had zij van een aardige heer honderd dukaten geleend om haar huisje te kunnen kopen. Sindsdien kwam ieder jaar die heer weer langs om telkens twintig dukaten op te halen en zo had zij na veertig jaar de lening terug betaald.
Iedereen was gelukkig maar zo gaat dat niet in sprookjes, er gaat altijd iets mis en zo kwam het dat Kans en Nietje op een mooie dag niet naar de wapperende vaandeltjes en kleertjes keken maar het bos in liepen. Ze liepen en ze liepen, ze liepen net zo lang tot ze verdwaald waren, en toen kwamen zij bij het huisje van het arme oude vrouwtje. Kans en Nietje vroegen zich af wie hier zou wonen, eerst dachten ze, een boze reus, maar, nee, daar was het huisje te klein voor, daarom dachten ze misschien zeven geitjes, maar, neen, daarvoor was het huisje veel te opgeruimd, toen dachten ze een arme houthakker met heel veel zonen en één hele kleine, maar, neen, er lag helemaal geen grint in de tuin.
Terwijl ze daar zo stonden hoorden ze uit het huisje een stem die sprak, ’Rinkel, duitje, kluisje, wie dubt er voor mijn huisje’, en tegelijkertijd zagen ze een oud vriendelijk gezicht door een raampje in de deur. Het was het arme vrouwtje, ze deed de deur open en vroeg aan de twee kindertjes of zij misschien honger hadden of dorst of moe waren en wilden rusten en daarom vroeg zij of zij binnen wilden komen. En dat wilden ze.
Het arme oude vrouwtje vond vooral Kansje een leuk jongentje maar ze vond ook dat hij er maar bleekjes uitzag en ze gaf hem daarom de lekkerste koekjes die ze had en niet alleen die middag maar ook de volgende dag en de dag daarna en daarna nog heel veel dagen. Maar wat ze ook deed, Kansje bleef maar een mager bleek ventje, tot zij ontdekte dat Nietje telkens het lekkers voor de neus van Kansje wegpikte.
Hoe het arme vrouwtje ook haar best deed, het lukte haar niet om Kansje een beetje steviger te laten worden, groeien deed hij niet, hij bleef maar bleekjes. Zo ging het maar door, ze kocht zich helemaal blut aan koekjes, snoepjes, marsen, nutsen, milky ways, bounties twixen en ander junkfood, niets hielp en zo werd ze nog armer dan ze ooit geweest was. Ten einde raad ging ze zelfs stelen en weer lenen bij die aardige oude heer. Zo ging het helemaal mis, tot zij wegens te hoge schulden haar huisje werd uitgezet.
Toen ze zielig wegliep het grote sprookjes bos in, zag ze hoe Kans en Nietje stonden te lachen en in de koets van de aardige oude heer stapten en daarna leefden die nog lang en inhalig.

Guido van Geel

© Copyright guido van geel

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

13-12-2014

Over dit verhaal

'Niet geschoten is altijd mis', zei de gokker en kocht een mitrailleur.

Tags

Geld Guidovangeel Inhaligheid Sprookje